ECLI:NL:CRVB:2006:AV3993

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/7278 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. N.A.M. Friedrichs, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had op 22 november 2004 het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de terugvordering van bijstandsuitkeringen die aan appellant waren verstrekt over de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 oktober 2001. De gemeente Venlo had op 8 september 2003 besloten om deze kosten van bijstand, ten bedrage van € 32.966,28, terug te vorderen van appellant, omdat er volgens hen sprake was van een gezamenlijke huishouding met een andere persoon, aangeduid als [K.].

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 24 januari 2006, waarbij appellant in persoon aanwezig was, bijgestaan door mr. L.F. Portier. De gemeente Venlo werd vertegenwoordigd door J.H.M.S. Crienen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de zaken gesplitst en is er afzonderlijk uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er onvoldoende feitelijke grondslag was voor de conclusie dat appellant de persoon was die verantwoordelijk was voor de terugvordering op basis van de gezamenlijke huishouding. De Raad heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van 16 maart 2004 vernietigd en bepaald dat de gemeente Venlo een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Tevens is de gemeente Venlo veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.288,--, en moet de gemeente het griffierecht van € 139,-- vergoeden.

Uitspraak

04/7278 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. N.A.M. Friedrichs, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 22 november 2004, reg.nr. 04/465 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is, gevoegd met het geding met reg.nr. 04/7281 NABW, behandeld ter zitting van 24 januari 2006, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. L.F. Portier, advocaat te Eindhoven, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door J.H.M.S. Crienen, werkzaam bij de gemeente Venlo. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn uitspraak van heden in het geding met reg.nr. 04/7281 NABW. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 8 september 2003 heeft gedaagde met toepassing van artikel 84, tweede en derde lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) de over de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 oktober 2001 ten behoeve van [K.] (hierna: [K.]) gemaakte kosten van bijstand ten bedrage van € 32.966,28 mede van appellant teruggevorderd.
Bij besluit van 16 maart 2004 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 8 september 2003, ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 maart 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In het onderhavige geding dient de Raad te beoordelen of ten aanzien van appellant over de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 oktober 2001 is voldaan aan de voorwaarden van artikel 84, tweede lid, van de Abw. Daarin is bepaald dat, indien de bijstand op grond van artikel 13, tweede lid, van de Abw als gezinsbijstand had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Abw niet of niet behoorlijk is nagekomen, de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
Voor de vaststelling dat, in het onderhavige geval, appellant die persoon is, is vereist dat appellant in de in geding zijnde periode met [K.] een gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3, derde lid, van de Abw heeft gevoerd. Onder verwijzing naar hetgeen de Raad in zijn uitspraak in het geding met reg.nr. 04/7281 NABW heeft overwogen, is de Raad van oordeel dat er onvoldoende feitelijke grondslag aanwezig is voor de conclusie dat appellant over die periode de persoon is als bedoeld in artikel 84, tweede lid, van de Abw.
De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van appellant gegrond verklaren en het besluit van 16 maart 2004 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. Gedaagde zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op het bezwaar van appellant dienen te nemen. Gedaagde zal tevens dienen te beslissen op het verzoek van appellant om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 16 maart 2004;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Venlo;
Bepaalt dat de gemeente Venlo aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 139,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. A.B.J. van der Ham als voorzitter en mr. C. van Viegen en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van R.C. Visser als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2006.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) R.C. Visser.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.