ECLI:NL:CRVB:2006:AV3103
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering woonkostentoeslag op basis van onvoldoende inspanning voor goedkopere woning
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. J.G. Wattilete, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 10 december 2004 het beroep tegen de weigering van de woonkostentoeslag ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 17 januari 2006, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde, vertegenwoordigd door mr. drs. J.M. Boegborn, wel. De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag van appellant voor een woonkostentoeslag, ingediend op 5 juli 2004, door gedaagde op 13 juli 2004 was afgewezen. Gedaagde stelde dat appellant onvoldoende verantwoordelijkheid had getoond door niet actief te zoeken naar goedkopere woonruimte.
De voorzieningenrechter van de rechtbank had geoordeeld dat het beleid van gedaagde ten aanzien van de woonkostentoeslag binnen redelijke grenzen viel. Echter, de Centrale Raad van Beroep kwam tot de conclusie dat de voorzieningenrechter dit beleid ten onrechte als toetsingsmaatstaf had gehanteerd. De Raad oordeelde dat de woonkosten van appellant ten tijde van de aanvraag niet konden worden aangemerkt als noodzakelijke kosten voortvloeiend uit bijzondere omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 35 van de Wet Werk en Bijstand (WWB).
De Raad benadrukte dat appellant, ondanks zijn financiële situatie, onvoldoende inspanning had geleverd om goedkopere woonruimte te vinden. Hij had zich weliswaar ingeschreven bij een woningbouwvereniging, maar had slechts beperkt gereageerd op woningaanbiedingen en had geen aantoonbare pogingen ondernomen om buiten Amsterdam te zoeken naar woonruimte. Bovendien had appellant zich op vakantie gemeld terwijl hij de gelegenheid had om naar goedkopere woonruimte te zoeken. De Raad vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 966,--, en moest het griffierecht van € 139,-- vergoeden.