ECLI:NL:CRVB:2005:AU8957
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen toekenning bijzondere bijstand met terugwerkende kracht door Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, een ondernemer, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin zijn aanvraag voor bijzondere bijstand met terugwerkende kracht was afgewezen. De aanvraag was ingediend op 7 augustus 2003, maar gedaagde, het Dagelijks Bestuur van de Regionale sociale dienst Pentasz Mergelland, had deze afgewezen op basis van het feit dat de kosten betrekking hadden op de besloten vennootschap van appellant en op verzekeringen die verband hielden met zijn zelfstandig ondernemerschap. Gedaagde had wel een woonkostentoeslag toegekend voor de periode van 1 juli 2003 tot en met 30 juni 2004.
De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar enkel op basis van het motiveringsbeginsel, en gedaagde opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Appellant ging in hoger beroep, maar beperkte zich in zijn argumentatie tot de overweging van de rechtbank dat er geen aanleiding was om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het uitgangspunt rechtvaardigden dat bijstand op aanvraag wordt verleend en dat er in beginsel geen bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend.
De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat hij eerder dan op 7 augustus 2003 een aanvraag had ingediend en dat er geen bewijs was dat hij eerder actie had ondernomen richting gedaagde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.