ECLI:NL:CRVB:2005:AU6820
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid door ongeoorloofde salarisverhoging
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant. Appellant had zijn uitkering aangevraagd na een ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst, die was goedgekeurd door de kantonrechter op 31 oktober 2002. De kantonrechter oordeelde dat de ontbinding gerechtvaardigd was vanwege ernstige schendingen van loyaliteitsverplichtingen door appellant, die aanzienlijke schade aan de werkgever had berokkend. De rechtbank Haarlem had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ongegrond verklaard, waarbij het UWV de uitkering had geweigerd op basis van verwijtbare werkloosheid.
De Raad oordeelde dat appellant zich verwijtbaar had gedragen door een exorbitante salarisverhoging van f 12.000,-- bruto per maand te accepteren, terwijl zijn eerdere salaris f 4.500,-- netto per maand was. Deze verhoging was zonder aanwijsbare tegenprestatie en werd contant uitbetaald, wat vragen over de legitimiteit van de verhoging zou moeten oproepen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant had moeten beseffen dat zijn gedrag de werkgever benadeelde. De Raad verwierp ook het argument van appellant dat de salarisverhoging niet meer als reden voor de ontbinding kon worden gebruikt, gezien het tijdsverloop.
De Raad concludeerde dat er geen omstandigheden waren die zouden leiden tot verminderde verwijtbaarheid en bevestigde de weigering van de WW-uitkering. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werknemers om zich bewust te zijn van de gevolgen van hun financiële beslissingen en de impact daarvan op hun werkrelatie.