ECLI:NL:CRVB:2005:AU6146

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1869 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting en inkomsten uit softdrugs

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. Appellant ontving een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw), maar heeft verzuimd om gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, te informeren over zijn inkomsten uit de handel in softdrugs. Dit leidde tot een onderzoek door de sociale recherche Venlo, dat werd gestart naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek en een melding van UWV-GAK. De sociale recherche concludeerde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn inkomsten en werkzaamheden voor een derde partij, aangeduid als [betrokkene].

Gedaagde heeft op basis van de bevindingen van de sociale recherche besloten om de bijstandsuitkering van appellant over bepaalde periodes in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de uitspraak van gedaagde bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellant inderdaad inkomsten heeft gegenereerd uit de handel in softdrugs en werkzaamheden voor [betrokkene]. De Raad oordeelde dat deze activiteiten, gezien hun aard en frequentie, als op geld waardeerbare arbeid moeten worden aangemerkt, wat van belang is voor de vaststelling van het recht op bijstand. De Raad concludeerde dat gedaagde terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken en de kosten heeft teruggevorderd, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

04/1869 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. E.V.T.E. van der Woning, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 1 maart 2004, reg.nr. 03/1132 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 4 oktober 2005, waar namens appellant is verschenen mr. Van der Woning, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.F.A. van den Aker, werkzaam bij de gemeente Venlo.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw).
Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek van de Regiopolitie Limburg-Noord, district Venlo (hierna: regiopolitie) en een melding van UWV-GAK, heeft de sociale recherche Venlo (hierna: sociale recherche) onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan appellant verstrekte bijstandsuitkering. In dat kader is op basis van de gegevens van het strafrechtelijk onderzoek nader administratief onderzoek gedaan, en zijn appellant en de penningmeester van de Stichting Allochtonen 2000 gehoord.
Op basis van de bevindingen van dit onderzoek, neergelegd in een rapport van de sociale recherche van 13 januari 2003, is gedaagde tot de conclusie gekomen dat appellant de ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door aan gedaagde geen mededelingen te doen van inkomsten uit handel in softdrugs en van door hem voor [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) verrichte werkzaamheden.
Bij besluit van 19 februari 2003 heeft gedaagde het recht op bijstand van appellant over de periode 1 februari 2001 tot en met 30 juni 2001 en over de periode 1 maart 2002 tot en met 31 mei 2002 herzien (lees: ingetrokken) en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 8.181,20 van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 12 augustus 2003 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 februari 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 augustus 2003 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Naar het oordeel van de Raad blijkt uit het onderzoek van de sociale recherche dat appellant ten tijde in geding heeft gehandeld in softdrugs en werkzaamheden heeft verricht voor [betrokkene]. Deze werkzaamheden moeten gezien de aard, omvang en frequentie daarvan onmiskenbaar worden aangemerkt als op geld waardeerbare arbeid die van belang is voor de vaststelling van de (hoogte) van het recht op bijstand. De Raad baseert zijn oordeel terzake op de navolgende onderdelen van het (strafrechtelijk) onderzoek.
Uit het rapport van de sociale recherche blijkt dat de woningen gelegen aan de [adres 1] en aan de [adres 2] te [woonplaats] eigendom zijn van [betrokkene] en ter plaatse bekend staan als zogenaamde drugspanden. Door de regiopolitie is strafrechtelijk onderzoek gedaan naar de activiteiten in deze panden en naar degenen die daarbij zijn betrokken. Verschillende van deze panden zijn in de periode in geding op last van de burgemeester van Venlo bij wijze van bestuurlijke maatregel gesloten.
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is de regiopolitie op 22 februari 2001 binnengetreden in het pand [adres 3]. Aldaar heeft appellant op 22 februari 2001 verklaard af en toe kleine hoeveelheden softdrugs te verkopen. Voorts heeft hij aangegeven toe te zien op verbouwingswerkzaamheden in de panden [adres 1].
Op 1 april 2001 is de regiopolitie binnengetreden in het pand [adres 4] waarbij drie kilo softdrugs is aangetroffen en in beslag genomen. De daarbij aangehouden verdachte heeft onder meer verklaard dat appellant voor [betrokkene] werkt en ervoor zorgdraagt dat de woningen van [betrokkene] worden opgeknapt. Voorts zijn appellant en [betrokkene] als verdachten gehoord. [betrokkene] heeft daarbij aangegeven dat appellant de verhuur van zijn panden aan de [adres] en de [adres] regelt, dat hij de huur incasseert en dat hij daarvoor kwitanties afgeeft. Appellant heeft verklaard dat hij ten behoeve van [betrokkene] heeft bemiddeld bij de verhuur van [adres 4] en dat hij regelmatig post ophaalt voor [betrokkene].
Op 15 juni 2001 is de regiopolitie binnengetreden in het pand [adres] 34 waarbij 164 hennepplanten zijn aangetroffen. In het kader van dit onderzoek is de huurder van de begane grond van het pand [adres] gehoord. Deze heeft verklaard dat appellant een sleutel van de woning aan de [adres] heeft, regelmatig in het pand aanwezig is en breekwerkzaamheden heeft verricht.
Op 19 maart 2002 zijn ambtenaren van bouw- en woningtoezicht de panden [adressen] binnengetreden waarbij appellant als belangenbehartiger van [betrokkene] aanwezig was om met de sleutels de panden te openen.
Naar aanleiding van het vermoeden van activiteiten in het op last van de burgemeester gesloten pand [adres 4] heeft de regiopolitie op 25 maart 2002 [getuige] gehoord. [getuige] heeft verklaard dat hij op 25 maart 2002 in opdracht van appellant werkzaamheden heeft verricht in en om het pand [adres 4]. Tevens heeft [getuige] verklaard dat appellant een soort beheerder is van een aantal panden en dat hij reeds eerder door appellant benaderd is om een klusje te doen.
De penningmeester van de Stichting Allochtonen 2000 heeft op 3 januari 2003 tegenover de sociale recherche verklaard dat hij appellant in de periode maart tot en met mei 2002 in totaal een bedrag van f 5000,- heeft betaald, als een soort premie om de stichting aan een nieuw pand te helpen.
Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien en niettegenstaande de stelling van appellant dat zijn activiteiten voor [betrokkene] uitsluitend vriendendiensten zijn waarvoor hij nimmer enige vergoeding heeft ontvangen, is de Raad van oordeel dat voor de beheerswerkzaamheden van appellant in het maatschappelijk verkeer normaliter een vergoeding kan worden bedongen.
Naar het oordeel van de Raad heeft gedaagde zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant door geen opgave van zijn inkomsten en werkzaamheden te doen de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Tengevolge hiervan kan niet worden vastgesteld of appellant ten tijde in geding verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden, zodat gedaagde reeds op grond daarvan gehouden was het recht op bijstand over de in geding zijnde periode in te trekken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand van appellant terug te vorderen. Van dringende redenen om daarvan af te zien is de Raad niet gebleken.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.M. van Male als voorzitter en mr. H.J. de Mooij en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 november 2005.
(get) R.M. van Male
(get) M. Pijper
MvK03115