[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft M.H. Offerhaus-Bas Backer, verbonden aan de Stichting Vluchtelingen Werk Heerlen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 juni 2004, reg.nr. 03/1113 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nog een aantal stukken aan de Raad gezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 27 september 2005, waar appellant - zoals vooraf bericht - niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door W.A.A. Buttolo, werkzaam bij de gemeente Heerlen.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandig-heden.
Appellant ontvangt sedert 1 juli 2002 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw).
Appellant heeft op 24 maart 2003 gedaagde om bijzondere bijstand verzocht in de kosten van leges ad € 430,-- voor de wijziging van zijn verblijfsvergunning per 19 april 2003.
Bij besluit van 22 april 2003 heeft gedaagde de aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39 van de Abw.
Daarbij heeft gedaagde overwogen dat legeskosten algemeen noodzakelijke kosten van bestaan zijn die door reservering vooraf en/of gespreide betaling achteraf uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Tegen dit besluit heeft appellant op 7 mei 2003 bezwaar gemaakt.
Op 22 mei 2003 heeft appellant gedaagde verzocht om bijzondere bijstand in de vorm van borgtocht voor een (verhoging van een) lening bij de Kredietbank Limburg. Bij besluit van 18 juni 2003 heeft gedaagde aan appellant bijstand toegekend op grond van artikel 24 van de Abw in de vorm van borgtocht voor een - met het bedrag van de legeskosten verhoogde - geldlening ad € 1.981,80. Dit besluit heeft, zoals uit het navolgende blijkt, het besluit op bezwaar van 24 juni 2003 gekruist.
Bij besluit van 24 juni 2003 heeft gedaagde het tegen het besluit van 22 april 2003 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het slot van dit besluit heeft gedaagde aangegeven dat inmiddels wel sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij heeft gedaagde in aanmerking genomen dat de legeskosten met ingang van 1 januari 2003 fors zijn gestegen, dat de tijd voor appellant om voor zodanige kosten te reserveren te kort is geweest, en dat appellant in tijdnood dreigt te komen waardoor hij zijn verblijfsstatus dreigt te verliezen. Op grond van die omstandigheden zal op verzoek daartoe bijzondere bijstand worden verleend in de vorm van een borgstelling voor een (verhoogde) lening bij de kredietbank Limburg.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat gedaagde de toekenning van bijstand in de vorm van borgtocht niet had mogen nemen in de vorm van een nieuw primair besluit (het besluit van 18 juni 2003), maar had moeten meenemen in de besluitvorming leidend tot het besluit op bezwaar van 24 juni 2003. De rechtbank heeft
- met bepalingen omtrent het griffierecht en de proceskosten - het beroep tegen het besluit van 24 juni 2003 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd onder handhaving van de rechtsgevolgen van dat besluit, en het beroep ongegrond verklaard voorzover het betreft de vorm waarin de bijstand is verleend.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd, voorzover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten en het beroep ongegrond is verklaard.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3 en de aanwezige draagkracht.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van noodzakelijke kosten. Uit het besluit van 18 juni 2003 en de daaraan ten grondslag liggende rapportage, alsmede uit de slotoverwegingen van het besluit van 24 juni 2003 moet voorts worden afgeleid dat gedaagde, hoewel hij de bezwaren tegen het besluit van 22 april 2003 op zichzelf ongegrond achtte, zich niettemin tevens op het standpunt heeft gesteld dat deze kosten inmiddels voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden en dat deze kosten niet uit de voor appellant geldende bijstandsnorm en de bij hem aanwezige draagkracht konden worden voldaan.
Uit het voorgaande volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat in dit geval is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 39, eerste lid, van de Abw. Indien recht op bijstand bestaat, dan wordt deze ingevolge artikel 19 van de Abw om niet verleend, tenzij in deze wet anders is bepaald. Laatstbedoelde situatie doet zich hier naar het oordeel van de Raad niet voor. Met name is hier geen sprake van een geval als bedoeld in artikel 24, aanhef en onder d, van de Abw. Het gaat hier niet om een reeds bestaande schuldenlast in de zin van deze bepaling, voor de gehele of gedeeltelijke aflossing waarvan bijzondere bijstand in de vorm van borgtocht kan worden verleend. Appellant heeft immers na de afwijzing van zijn aanvraag - hangende de behandeling van zijn bezwaren daartegen, en door de nood gedwongen - voorzien in betaling van de onderhavige legeskosten door middel van een verhoging van zijn geldlening bij de Kredietbank Limburg met het bedrag van de legeskosten. In dit verband staat overigens vast dat als gevolg daarvan de aflossingscapaciteit van appellant is overschreden.
Op grond van het voorgaande is de Raad van oordeel dat gedaagde niet bevoegd was de bijzondere bijstand voor de onderhavige legeskosten anders dan om niet te verlenen. Door de bijzondere bijstand te verlenen in de vorm van borgtocht heeft gedaagde derhalve gehandeld in strijd met de wet. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Gelet op het dictum van de aangevallen uitspraak waarbij het beroep zowel gegrond als ongegrond is verklaard, zal de Raad - mede uit een oogpunt van overzichtelijkheid - de aangevallen uitspraak geheel vernietigen, behoudens voorzover daarbij over het griffierecht en de proceskosten is beslist. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 24 juni 2003 gegrond verklaren, dat besluit vernietigen wegens strijd met de wet, en gedaagde opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 22 april 2003 mede gericht moeten achten tegen het besluit van 18 juni 2003.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten niet is gebleken.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens voorzover daarbij omtrent het griffierecht en de proceskosten is beslist;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 24 juni 2003 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Bepaalt dat de gemeente Heerlen aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 102,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. C. van Viegen als voorzitter en mr. J.J.A. Kooijman en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2005.