ECLI:NL:CRVB:2005:AU5458
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na beëindiging dienstverband
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan gedaagde, die verwijtbaar werkloos zou zijn geworden. Gedaagde was op 1 augustus 2002 in dienst getreden bij A&E uitzendbureau en werkte als uitzendkracht bij Sélectif b.v. te Zaltbommel. Na drie weken werkzaamheden bij Sélectif, die niet overeenkwamen met de functie van projectmanager waarvoor hij was aangenomen, heeft gedaagde zijn werkzaamheden beëindigd. Appellant, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, weigerde de WW-uitkering op basis van het argument dat gedaagde ontslag had genomen terwijl hij redelijkerwijs had kunnen blijven werken.
De rechtbank Arnhem had eerder het beroep van gedaagde gegrond verklaard, omdat de werkzaamheden die hij verrichtte niet overeenkwamen met de overeengekomen functie en er geen reëel perspectief was op een aanstelling als projectmanager. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de werkzaamheden van gedaagde niet als een inwerkperiode voor de functie van projectmanager konden worden beschouwd. De Raad concludeerde dat de werkgever gedaagde niet in de overeengekomen functie had tewerkgesteld en dat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over de termijn van doorstroming naar de functie van projectmanager.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het in redelijkheid niet van gedaagde kon worden gevergd om de dienstbetrekking voort te zetten. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 653,06 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken tussen werkgever en werknemer over de functie-inhoud en de verwachtingen bij indiensttreding.