[Naam appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op daartoe bij aanvullend beroepschrift, met bijlage, aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 februari 2004, nr. AWB 03/00197 MAWKLU, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 september 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. H.J.G. Dudink, advocaat te Woerden, en waar gedaagde zich heeft laten vertgenwoordigen door mr. S.E.B. Gorsira en
mr. S.E.J. Wilschut, beiden werkzaam bij het Ministerie van Defensie.
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant, sergeant-majoor bij de Koninklijke Luchtmacht, was werkzaam in de functie van [naam functie] op de [naam vliegbasis]. In het kader van een reorganisatie van de Staven P&O heeft gedaagde op advies van de voorzitter van de Begeleidingscommissie Koninklijke Luchtmacht appellant bij besluit van 4 april 2002 de burgerfunctie Medewerker Stagebegeleiding toegewezen.
1.2. Tegen de in dat besluit vervatte weigering appellant één van de twee militaire functies van Medewerker Stagebegeleiding toe te wijzen, waaraan de rang van adjunct-onderofficier is verbonden, heeft appellant bezwaren gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 11 december 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde deze weigering in stand gelaten. Daartoe is overwogen dat appellant niet aan de voor het uitoefenen van de militaire functie gestelde opleidings- en ervaringseisen voldoet. Daaraan is toegevoegd dat hetzelfde geldt voor de burgerfunctie, maar dat de toewijzing van de burgerfunctie niet ongedaan wordt gemaakt, omdat appellant anders door het maken van bezwaar in een slechtere positie zou geraken.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat appellant niet voldoet aan de blijkens de functiebeschrijving voor de betrokken militaire functie gestelde eisen. Appellant heeft niet, zoals vereist, ervaring in een functie op het gebied van personeelsvoorziening. Voorts voldoet hij niet aan het gestelde vereiste van een opleiding op MBO-niveau. Appellant heeft zich beroepen op een generaal pardon dat zou gelden voor de opleidingseis, maar de Raad heeft ter zitting moeten constateren dat dit generaal pardon is bedoeld om horizontale plaatsingen na de reorganisatie mogelijk te maken, en niet geldt voor een functietoewijzing waaraan een bevordering is verbonden.
3.2. De omstandigheid dat appellant op de aspecten opleiding en ervaring niet voldoet aan de voor de militaire functie van Medewerker Stagebegeleiding gestelde functie-eisen heeft voor gedaagde evenwel geen beletsel gevormd appellant, zij het met behoud van de rang van sergeant-majoor, te benoemen in de burgerfunctie Medewerker Stagebegeleiding.
3.3. Voor die burgerfunctie gelden, zoals gedaagde ter zitting heeft erkend, exact dezelfde functie-eisen als voor de militaire functie van Medewerker Stagebegeleiding. Voor de militaire functie gelden derhalve geen extra, algemene, uit het militaire karakter van de functie voortvloeiende functie-eisen. Voorts is van belang dat in die burgerfunctie, blijkens de functiebeschrijving, ook hetzelfde samenstel van werkzaamheden wordt verricht als in de militaire functie.
3.4. Hieruit concludeert de Raad dat het niet voldoen door appellant aan de functie-eisen op het gebied van opleiding en ervaring geen overwegend bezwaar voor gedaagde heeft gevormd om appellant het samenstel van werkzaamheden als Medewerker Stagebegeleiding te laten verrichten. De door gedaagde met de reorganisatie beoogde verhoging van de kwaliteit, om welke reden een opleiding op MBO-niveau als functie-eis wordt gesteld, geldt immers in gelijke mate voor de militaire functies van Medewerker Stagebegeleiding als voor de burgerfunctie. In aanmerking genomen voorts dat de twee vacante militaire functies Medewerker Stagebegeleiding bij de plaatsingen in het kader van de reorganisatie allebei onvervuld zijn gebleven, berust gedaagdes weigering om één van de twee militaire functies aan appellant toe te wijzen niet op een deugdelijke motivering.
3.5. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit ten onrechte door de rechtbank in stand is gelaten en dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant, in beroep tot een bedrag van € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag van eveneens € 644,-, derhalve in totaal € 1.288,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit van 11 december 2002;
Bepaalt dat een nieuw besluit op bezwaar wordt genomen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,-, te betalen door de Staat der Nederlanden;
Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 314,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. H.G. Rottier en mr. F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2005.