ECLI:NL:CRVB:2005:AU4713
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WW-uitkering en de gevolgen van het niet handhaven van de grondslag van het bestreden besluit
In deze zaak heeft appellante op 24 maart 2003 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, welke aanvraag bij besluit van 16 mei 2003 is geweigerd. Na het indienen van bezwaar tegen deze weigering, heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het bestreden besluit op 18 september 2003 gehandhaafd. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 april 2004, waarin de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 24 augustus 2005 is appellante in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. M. Hoekman. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer, heeft een verweerschrift ingediend.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 5 oktober 2005 geoordeeld dat de grondslag van het bestreden besluit niet langer wordt gehandhaafd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het bestreden besluit, en daarmee de aangevallen uitspraak, niet in stand kan blijven. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op een totaalbedrag van € 1.307,96, inclusief reiskosten en kosten voor verleende rechtsbijstand.
De Raad heeft bepaald dat gedaagde opnieuw moet beslissen op het bezwaar van appellante en dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het betaalde recht van in totaal € 133,-- aan appellante moet vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de mogelijkheid voor appellanten om in beroep te gaan tegen besluiten die hen onterecht benadelen.