ECLI:NL:CRVB:2005:AU4713

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2925 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WW-uitkering en de gevolgen van het niet handhaven van de grondslag van het bestreden besluit

In deze zaak heeft appellante op 24 maart 2003 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, welke aanvraag bij besluit van 16 mei 2003 is geweigerd. Na het indienen van bezwaar tegen deze weigering, heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het bestreden besluit op 18 september 2003 gehandhaafd. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 april 2004, waarin de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 24 augustus 2005 is appellante in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. M. Hoekman. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer, heeft een verweerschrift ingediend.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 5 oktober 2005 geoordeeld dat de grondslag van het bestreden besluit niet langer wordt gehandhaafd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het bestreden besluit, en daarmee de aangevallen uitspraak, niet in stand kan blijven. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op een totaalbedrag van € 1.307,96, inclusief reiskosten en kosten voor verleende rechtsbijstand.

De Raad heeft bepaald dat gedaagde opnieuw moet beslissen op het bezwaar van appellante en dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het betaalde recht van in totaal € 133,-- aan appellante moet vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de mogelijkheid voor appellanten om in beroep te gaan tegen besluiten die hen onterecht benadelen.

Uitspraak

04/2925 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat te Utrecht, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank
's-Gravenhage op 13 april 2004, onder nummer AWB 03/4609 WW, tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 10 februari 2005 en 5 augustus 2005 heeft appellante nadere stukken ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 24 augustus 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M. Hoekman, opvolgend gemachtigde van appellante, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Appellante heeft op 24 maart 2003 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet aangevraagd, welke haar bij besluit van 16 mei 2003 is geweigerd. Na bezwaar hiertegen is die weigering bij besluit van 18 september 2003, het bestreden besluit, gehandhaafd.
Ter zitting van de Raad is namens gedaagde meegedeeld dat de grondslag van het bestreden besluit niet langer wordt gehandhaafd.
Gelet hierop kan het bestreden besluit - en in het verlengde daarvan de aangevallen uitspraak - om die reden niet in stand blijven.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in beide instanties. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg, op € 644,-- voor rechtsbijstand in hoger beroep en op € 19,96 aan reiskosten in hoger beroep, totaal derhalve € 1.307,96.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat gedaagde opnieuw beslist op het bezwaar van appellante;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.307,96, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde recht van in totaal € 133,-- (€ 31,-- + € 102,--) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. C.P.J. Goorden als voorzitter en mr. H.G. Rottier en mr. B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2005.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) L. Karssenberg.
HD
14.09