ECLI:NL:CRVB:2005:AU2795

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/562 NABW e.a.
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens onjuiste inkomstenopgave

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan gedaagden, die van 28 oktober 1997 tot en met 31 mei 2000 bijstand ontvingen op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). De appellant, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, stelde dat gedaagden niet alle inkomsten uit arbeid hadden opgegeven, wat leidde tot een te hoge bijstandsverlening. Dit werd ondersteund door informatie van de Belastingdienst en looninformatie van verschillende uitzendorganisaties. Gedaagden voerden aan dat de verstrekte looninformatie onjuist was en dat zij niet in staat waren om de opgegeven uren te hebben gewerkt, gezien hun andere verplichtingen en verblijf in het buitenland.

De Raad oordeelde dat de appellant voldoende onderzoek had gedaan en dat de gedaagden tekort waren geschoten in hun verplichting om juiste en volledige informatie te verstrekken. De Raad verwierp de argumenten van gedaagden en concludeerde dat de herziening van de bijstandsverlening en de terugvordering van de te veel verstrekte bijstand terecht waren. De eerdere uitspraak van de rechtbank, die de besluiten van de appellant had vernietigd, werd dan ook vernietigd. De Raad verklaarde de beroepen van gedaagden ongegrond en bevestigde de besluiten van 12 november 2002, die de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering betroffen.

Uitspraak

04/562 NABW
04/563 NABW
04/1685 NABW
04/1782 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, appellant,
en
[gedaagden], wonende te [woonplaats 1] respectievelijk [woonplaats 2], gedaagden.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 december 2003, reg.nrs. 03/40 en 03/41 NABW.
Appellant heeft aan de Raad aan elk van gedaagden afzonderlijk gerichte, nadere besluiten van 3 maart 2004 gezonden.
Namens gedaagden heeft mr. J.P. van Vulpen, advocaat te Haarlem, nadere stukken ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 16 augustus 2005, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door G.S. Woudstra, werkzaam bij de gemeente Zaanstad, en waar gedaagden in persoon zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Gedaagden ontvingen van appellant van 28 oktober 1997 tot en met 31 mei 2000 bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor gehuwden. In de tweede helft van 1999 vond bijstandsverlening plaats in aanvulling op wisselende inkomsten uit arbeid door [gedaagde 2] bij Creatief Unie en Selektvracht.
Naar aanleiding van informatie van de Belastingdienst over de inkomsten van [gedaagde 2] over 1999 en 2000 heeft appellant door de afdeling fraudebestrijding nader onderzoek laten verrichten naar het recht op bijstand van gedaagden. In het kader van dit onderzoek is looninformatie opgevraagd bij Creatief Unie, Uitzendorganisatie Zelfa (hierna: Zelfa), Selektvracht, Real All Clean en Marathon uitzendorganisatie (hierna: Marathon). Uit de verkregen informatie is appellant gebleken dat gedaagden over de perioden van 10 mei 1999 tot en met 25 december 1999, 1 februari 2000 tot en met 29 februari 2000 en
15 april 2000 tot en met 13 mei 2000 niet alle inkomsten uit arbeid hebben opgegeven.
Bij afzonderlijke besluiten van 6 juni 2002 heeft appellant het recht op bijstand van gedaagden over de periode van 10 mei 1999 tot en met 31 mei 2000 herzien op de grond dat gedaagden de hiervoor bedoelde inkomsten niet volledig hebben opgegeven als gevolg waarvan aan hen tot een te hoog bedrag uitkering is verleend. Bij dezelfde besluiten heeft appellant de over deze periode gemaakte kosten van bijstand van gedaagden teruggevorderd. De tegen deze besluiten gemaakte bezwaren heeft appellant bij afzonderlijke besluiten van 12 november 2002 gedeeltelijk gegrond verklaard en het bedrag van de terugvordering vastgesteld op € 5.262,77.
Tegen deze besluiten van 12 november 2002 hebben gedaagden beroep ingesteld. Volgens gedaagden is de door Selektvracht, Creatief Unie en Zelfa verstrekte looninformatie niet juist. In de door Selektvracht verstrekte informatie komt de periode gedurende welke [gedaagde 2] zou hebben gewerkt niet overeen met de periode waarover hem loon zou zijn uitbetaald. De door Cratief Unie verstrekte informatie spoort niet met de stukken van de bedrijfsvereniging. De door Zelfa over de periode van 10 mei 1999 tot en met 19 juni 1999 verstrekte gegevens kunnen volgens gedaagden niet kloppen omdat volgens deze gegevens [gedaagde 2] gemiddeld 9,5 uur per dag zou hebben gewerkt terwijl hij in deze periode overdag lessen volgde aan het Damlandcollege te Zaandam. Volgens gedaagden heeft Zelfa een ander persoon onder het sofinummer van [gedaagde 2] laten werken. De door Zelfa over de periode van 15 april 2000 tot en met
22 april 2000 verstrekte loongegevens zijn niet juist omdat [gedaagde 2] in deze periode in Turkije was, hetgeen zou blijken uit de inreisstempel op 14 maart 2000 in zijn Turkse paspoort en de uitreisstempel op 25 april 2000 in zijn Nederlandse paspoort. Voorts menen gedaagden met betrekking tot de inkomsten van Marathon over mei 2000 dat deze ten onrechte ook aan [gedaagde 1] zijn toegerekend omdat [gedaagde 2] [gedaagde 1] op 21 mei 2000 heeft verlaten.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten, de beroepen tegen de besluiten van 12 november 2002 gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant ten onrechte heeft aangenomen dat [gedaagde 2] op 15 april 2000 werkzaamheden voor Zelfa is gaan verrichten gelet op zijn verblijf in Turkije en dat appellant onvoldoende onderzoek heeft verricht om te kunnen vaststellen in welke mate de in mei 2000 door [gedaagde 2] verworven inkomsten kunnen worden toegerekend aan [gedaagde 1].
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
Appellant heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 3 maart 2004 opnieuw op het bezwaar van gedaagde beslist.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad is van oordeel dat appellant op basis van de verkregen informatie van de Belastingdienst en de bij Creatief Unie, Zelfa, Selektvracht, Real All Clean en Marathon opgevraagde looninformatie op goede gronden heeft aangenomen dat gedaagden gedurende de perioden in geding niet alle inkomsten uit arbeid hebben opgegeven en daarmee tekort zijn geschoten in de vervulling van hun wettelijke plicht tot het geven van juiste en volledige inlichtingen. Het is vervolgens aan gedaagden om feiten te stellen en, zo nodig, te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat, ondanks deze informatie, appellant niet gehouden was om het recht op bijstand over de betreffende perioden te herzien en de kosten van bijstand over die perioden terug te vorderen.
De Raad is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat gedaagden hierin niet zijn geslaagd. Dat [gedaagde 2] met ingang van 15 april 2000 geen dienstverband kon zijn aangegaan bij Zelfa vanwege zijn verblijf in Turkije is door gedaagden niet aannemelijk gemaakt. De Raad hecht hierbij met name belang aan de door [gedaagde 2] en Zelfa schriftelijk aangegane arbeidsovereenkomst. Daaruit blijkt dat [gedaagde 2] op 15 april 2000 bij Zelfa in dienst is getreden en op die datum de arbeidsovereenkomst heeft ondertekend. Een en ander wordt bevestigd door U. Bektas die namens Zelfa de arbeidsovereenkomst op
15 april 2000 heeft ondertekend. Verder heeft [gedaagde 2] in een procedure tegen Zelfa achterstallig loon gevorderd over de periode van 15 april 2000 tot en met week 26 van het jaar 2000. De stempels in de door [gedaagde 2] overgelegde paspoorten bieden onvoldoende steun voor zijn stelling dat hij over de periode van 15 april 2000 tot en met 22 april 2000 geen loon van Zelfa heeft kunnen ontvangen door zijn verblijf in Turkije. Hierbij neemt de Raad tevens in aanmerking dat de uitreisstempel in het Nederlandse paspoort van [gedaagde 2] te onduidelijk is voor de conclusie dat hij op 25 april 2000 Turkije uitgereisd is.
Ook is de Raad, anders dan de rechtbank, van oordeel dat appellant voldoende onderzoek heeft gedaan naar de periode waarover de verzwegen inkomsten zich uitstrekken en op basis daarvan terecht heeft vastgesteld dat de door [gedaagde 2] verworven inkomsten in mei 2000 ook aan [gedaagde 1] konden worden toegerekend. Appellant heeft immers het recht op bijstand over de maand mei 2000 herzien door alsnog rekening te houden met de inkomsten uit arbeid van [gedaagde 2] bij Marathon over de periode van 1 mei 2000 tot en met 13 mei 2000. Niet in geschil is dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] tot en met 31 mei 2000 bijstand naar de norm voor gehuwden hebben ontvangen en dat [gedaagde 2] [gedaagde 1] op
13 mei 2000 nog niet had verlaten.
Gelet op het voorgaande kan de aangevallen uitspraak geen stand houden. De Raad zal vervolgens de gronden beoordelen die gedaagden in beroep naar voren hebben gebracht en die door de rechtbank niet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig zijn verworpen. Naar het oordeel van de Raad treffen deze gronden evenmin doel. Dat [gedaagde 2] in de periode van 10 mei 1999 tot en met 19 juni 1999 ingeschreven stond als leerling bij het Damlandcollege te Zaandam sluit niet uit dat hij in deze periode bij Zelfa heeft gewerkt, aangezien uit de inschrijving niet zonder meer volgt dat [gedaagde 2] daadwerkelijk de lessen volgde, nog daargelaten de vraag of [gedaagde 2] buiten de lesuren voldoende tijd beschikbaar had om voor Zelfa te werken. De stelling van gedaagden dat Zelfa een illegaal onder het sofinummer van [gedaagde 2] heeft laten werken is niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens, zodat de Raad hieraan niet de door gedaagden gewenste betekenis kan toekennen. Voor het overige ziet de Raad in de opgaven van Selektvracht en Creatief Unie geen onregelmatigheden zodat appellant van deze opgaven uit mocht gaan. Ook voor het in beroep door gedaagden ingenomen standpunt dat de inkomsten uit koeriersdiensten voor Selektvracht voor een lager bedrag in aanmerking zouden moeten worden genomen omdat [gedaagde 2] zijn eigen auto gebruikte bij het verrichten van deze werkzaamheden, wordt door de Raad niet gedeeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is er bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen geen ruimte voor verrekening van verwervingskosten zoals door gedaagden bepleit.
Gelet op het voorgaande heeft appellant terecht met toepassing van artikel 69, derde lid, aanhef en onder a, van de Abw het recht op bijstand over de periode van 10 mei 1999 tot en met 31 mei 2000 herzien en alsnog rekening gehouden met de verzwegen inkomsten. De als gevolg van de herziening tot een te hoog bedrag verleende bijstand heeft appellant terecht met toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Abw teruggevorderd. Van dringende redenen op grond waarvan appellant bevoegd zou zijn van herziening of terugvordering af te zien is de Raad niet gebleken. Dit betekent dat beide besluiten van
12 november 2002 in rechte kunnen standhouden. In hetgeen overigens door gedaagden is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad de tegen de besluiten van 12 november 2002 ingestelde beroepen ongegrond verklaren. Daarmee is de grondslag aan de ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluiten van 3 maart 2004 komen te ontvallen. Deze besluiten komen dan ook voor vernietiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de beroepen voorzover deze geacht moeten worden te zijn gericht tegen de besluiten van 12 november 2002 ongegrond;
Vernietigt de besluiten van 3 maart 2004.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. A.B.J. van der Ham en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van R.C. Visser als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 september 2005.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) R.C. Visser.
TG01092005