ECLI:NL:CRVB:2005:AU2525
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens ontbreken machtiging
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.A. van Hoof, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 9 maart 2004 het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond verklaard. Dit besluit, genomen op 3 december 2002, verklaarde het bezwaar van appellante tegen de herziening van haar bijstandsrecht niet-ontvankelijk, omdat zij geen schriftelijke machtiging had overlegd. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 19 juni 2002, maar de gemachtigde, P. van der Lende, had geen machtiging bijgevoegd. Gedaagde had appellante verzocht om een machtiging te sturen, maar dit was niet gebeurd binnen de gestelde termijn. De Raad oordeelde dat gedaagde bevoegd was om een schriftelijke machtiging te verlangen en dat het niet overleggen daarvan leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Echter, de Raad kwam tot de conclusie dat de brief van gedaagde, waarin om de machtiging werd gevraagd, niet correct was gericht. Dit leidde tot de vaststelling dat het besluit van 3 december 2002 op een ondeugdelijke grondslag was gebaseerd. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond. Gedaagde werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen, met inachtneming van de uitspraak van de Raad. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 966,-- bedroegen, en moest de gemeente Amsterdam het griffierecht van € 131,-- vergoeden.