ECLI:NL:CRVB:2005:AU1201
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- M.C.M. van Laar
- C.M. van Wechem
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van de verschuldigde gedifferentieerde premie in het kader van de WAO na overgang van onderneming
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de gedifferentieerde premie die gedaagde verschuldigd is op basis van artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft op 6 augustus 2002 de bezwaren van gedaagde tegen eerdere besluiten over de premie voor de jaren 2000, 2001 en 2002 ongegrond verklaard. Gedaagde heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam, die op 18 juni 2003 het beroep gegrond verklaarde en het UWV opdroeg om een nieuwe beslissing te nemen. Het UWV is vervolgens in hoger beroep gegaan bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad heeft op 28 juli 2005 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat er sprake was van een overgang van onderneming in de zin van artikel 5 van het Besluit premiedifferentiatie WAO. Gedaagde, opgericht door een failliete onderneming, had een substantieel deel van het personeel van de gefailleerde vennootschappen overgenomen. De Raad concludeerde dat de identiteit van de onderneming was behouden, ondanks dat niet alle bedrijfsactiviteiten werden voortgezet. De Raad verwierp de argumenten van gedaagde dat er geen sprake was van een overgang van onderneming, omdat de identiteit niet bewaard was gebleven.
De Raad oordeelde dat het hoger beroep van het UWV slaagde en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad verklaarde het beroep van gedaagde ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde premies door het UWV in stand blijven. De uitspraak benadrukt de criteria voor overgang van onderneming, waarbij niet alleen de continuïteit van personeel, maar ook de aard van de activiteiten en de omstandigheden van de overname van belang zijn.