ECLI:NL:CRVB:2005:AU0666

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4499 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om bijzondere bijstand voor multivitaminen

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. C. Steijgerwalt, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 augustus 2003, waarin zijn verzoek om bijzondere bijstand in de kosten van multivitaminen over de jaren 1996, 1997 en 1998 was afgewezen. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, gedaagde, heeft een verweerschrift ingediend en partijen hebben nadere stukken aan de Raad gezonden. De behandeling vond plaats op 21 juni 2005, waar appellant in persoon verscheen, bijgestaan door mr. R. Haze, en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. H.H. Nicolai.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 8 januari 1998 een verzoek om bijzondere bijstand heeft ingediend, dat op 3 april 1998 door gedaagde werd afgewezen. Gedaagde verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing op 19 november 2002 ongegrond. Appellant stelde dat de multivitaminen noodzakelijk voor hem waren, maar de Raad oordeelde dat de adviezen van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) voldoende onderbouwd waren en dat er geen medische noodzaak voor de multivitaminen bestond. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die noodzakelijke kosten van het bestaan rechtvaardigden, zoals bedoeld in artikel 39 van de Abw.

Appellant beriep zich ook op het vertrouwensbeginsel, maar de Raad verwierp dit beroep, omdat de brief van de Algemene Beroepscommissie niet als een ondubbelzinnige toezegging kon worden geïnterpreteerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

03/4499 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. C. Steijgerwalt, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 augustus 2003, reg.nr. ABW 02/3253.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken aan de Raad gezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 21 juni 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. R. Haze, kantoorgenoot van mr. Steijgerwalt, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. H.H. Nicolai, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Op 8 januari 1998 heeft appellant gedaagde verzocht om bijzondere bijstand in de kosten van multivitaminen over de jaren 1996, 1997 en 1998.
Bij besluit van 3 april 1998 heeft gedaagde de aanvraag afgewezen op de grond dat de kosten niet noodzakelijk zijn.
Gedaagde heeft - uiteindelijk - bij besluit van 19 november 2002 het bezwaar tegen het besluit van 3 april 1998 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
19 november 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de multivitaminen voor hem noodzakelijk zijn.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
Het besluit van gedaagde van 19 november 2002 berust op de adviezen van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst voor Rotterdam en omstreken (verder: GGD) van 27 juni 2001 en 28 juni 2002 dat er voor de gevraagde multivitaminepreparaten geen medische noodzaak bestaat. Uit de adviezen blijkt dat appellant door een arts is gehoord en dat informatie is ingewonnen bij de huisarts en de behandelend internist van appellant. De Raad is van oordeel dat de adviezen van de GGD voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De Raad heeft voorts geen aanknopingspunten gevonden om deze adviezen voor onjuist te houden. De Raad hecht hierbij in het bijzonder betekenis aan de door de behandelend internist bij brief van 18 juni 2002 aan de GGD verstrekte informatie waaruit blijkt dat deze er geen bezwaar tegen heeft dat appellant multivitaminepreparaten gebruikt, maar dat hij die niet heeft voorgeschreven. Anders dan appellant leidt de Raad uit de brief van 8 september 1997 van de behandelend internist niet af dat deze zelf multivitaminen heeft voorgeschreven. De omstandigheid dat de huisarts van appellant het gebruik van multivitaminepreparaten geïndiceerd acht, doet aan het voorgaande niet af. De Raad merkt in dit verband nog op dat het in hoger beroep door appellant overgelegde schrijven van de huisarts van 11 juli 2003, gelet op de schriftelijke reactie van de GGD van 18 december 2003, voldoende is weerlegd.
De Raad komt dan ook tot de slotsom dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw, zodat voor verlening van bijzondere bijstand in de hier besproken kosten geen plaats is.
Appellant heeft zich, onder verwijzing naar de brief van de Algemene Beroepscomissie van de gemeente Rotterdam van 11 mei 2001, nog beroepen op het vertrouwensbeginsel. De Raad verwerpt dit beroep. In deze brief kan naar het oordeel van de Raad niet een ondubbelzinnige toezegging dat de kosten van multivitaminen zullen worden vergoed worden gelezen, in aanmerking genomen de in deze brief vervatte clausulering dat nog gegevens nodig zijn en de daarin opgenomen verwijzing naar de brief van dezelfde commissie van 12 april 2001 waaruit blijkt dat over de vergoeding nader moet worden gesproken.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. C. van Viegen en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van R.C. Visser als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2005.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) R.C. Visser.
JK/1175