[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. R.H.M.Ch. Libotte, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 december 2002, reg.nr. AWB 02/290 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 15 februari 2005, waar partijen niet zijn verschenen.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving in aanvulling op haar inkomsten uit arbeid een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw).
Gedaagde heeft een heronderzoek verricht en is tot de conclusie gekomen dat over de periode van 1 februari 2000 tot en met 30 juni 2001 de inkomsten van appellante uit haar werkzaamheden als verkoopmedewerker niet correct op haar bijstandsuitkering in mindering zijn gebracht.
Naar aanleiding van dit onderzoek heeft gedaagde bij besluit van 22 augustus 2001, onder verwijzing naar artikel 81, tweede lid, van de Abw, een bedrag van ƒ 8.124,58 van appellante teruggevorderd.
Bij besluit van 15 januari 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 22 augustus 2001 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 januari 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Niet in geschil is en ook de Raad gaat er, gelet op de gedingstukken, vanuit dat appellante van haar inkomsten uit arbeid tijdig en volledig mededeling aan gedaagde heeft gedaan en dat gedaagde deze informatie onjuist heeft verwerkt waardoor appellante teveel bijstand heeft ontvangen.
Gedaagde heeft de terugvordering gebaseerd op het bepaalde in artikel 81, tweede lid, van de Abw. Naar vaste jurisprudentie van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 20 augustus 2002, gepubliceerd in USZ 2002, 284) ziet artikel 81, tweede lid, van de Abw uitsluitend op de gevallen waarin geen sprake is van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand, maar waarin - bijvoorbeeld als gevolg van een administratieve fout van het bestuursorgaan - meer aan bijstand is betaald dan waarop de belanghebbende volgens het toekenningsbesluit recht heeft. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Vaststaat dat gedaagde tot een te hoog bedrag bijstand heeft verleend, zodat gedaagde ten onrechte artikel 81, tweede lid, van de Abw aan de terugvordering ten grondslag heeft gelegd. Nu de rechtbank aan hetgeen hiervoor is overwogen ten onrechte voorbij is gegaan dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Het besluit van
15 januari 2002 komt wegens strijd met de wet voor vernietiging in aanmerking en gedaagde zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen.
Ten aanzien van het opnieuw te nemen besluit merkt de Raad op dat gedaagde, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, op grond van artikel 69, derde lid, aanhef en onder b, van de Abw gehouden is om het recht op bijstand van appellante over de periode van 1 februari 2000 tot en met 30 juni 2001 te herzien. Voorts merkt de Raad op dat met een herziening van de uitkering als hiervoor bedoeld, tevens gegeven is dat voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Abw en gedaagde verplicht is tot terugvordering over te gaan. In de door appellante aangevoerde omstandigheden ziet de Raad geen dringende redenen op grond waarvan gedaagde van herziening of terugvordering kan afzien.
De Raad ziet ten slotte aanleiding gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. De Raad begroot die kosten op € 644,-- in beroep en € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 15 januari 2002;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van
€ 966,-- te betalen door de gemeente Maastricht;
Bepaalt dat de gemeente Maastricht aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 111,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. A.B.J. van der Ham als voorzitter en mr. H.J. de Mooij en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van mr. I.D.Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2005.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) I.D.Veldman.