[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatselijke gemeente], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 januari 2003, reg.nr. 02/571 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 1 februari 2005, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door C.J. Alvers, werkzaam bij de gemeente [plaatselijke gemeente].
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving met ingang van 1 december 1996 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) berekend naar de norm voor een alleenstaande.
Bij besluit van 29 augustus 2001 heeft gedaagde het recht op bijstand van appellant over de periode van 14 juli 1997 tot en met 21 december 1997 herzien. Voorts heeft gedaagde de, als gevolg van de herziening, ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van f 9.296,44 van appellant teruggevorderd. Aan dit besluit heeft gedaagde ten grondslag gelegd dat uit informatie van belastingdienst en twee uitzendbureaus is gebleken dat appellant in de betreffende periode inkomsten uit arbeid heeft ontvangen en dat hij daarvan aan gedaagde onvolledig mededeling heeft gedaan.
Bij besluit van 15 maart 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen dit besluit, in afwijking van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften sociale zekerheid (verder: Adviescommissie), ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 maart 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat gedaagde de Adviescommissie informatie heeft onthouden, dat hij zijn inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat gedaagde niet alert heeft gereageerd op de informatie die appellant hem heeft verschaft.
De Raad stelt voorop dat niet gebleken is dat de Adviescommissie niet heeft beschikt heeft over alle gegevens die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen worden geacht. De Raad merkt in dit verband op dat de gemachtigde van gedaagde tijdens de hoorzitting aan de Adviescommissie desgevraagd nadere stukken ter beschikking heeft gesteld.
De Raad overweegt verder als volgt.
Ingevolge artikel 69, derde lid, aanhef en onder a, van de Abw, voorzover hier van belang, herzien burgemeester en wethouders een besluit tot toekenning van bijstand, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Abw heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Ingevolge artikel 81, eerste lid, van de Abw, voorzover hier van belang, wordt de bijstand die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 69, derde lid, van de Abw tot een te hoog bedrag is verleend, van de belanghebbende teruggevorderd.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant de inlichtingenverplichting neergelegd in artikel 65, eerste lid, van de Abw heeft geschonden. De Raad kan zich in grote lijnen verenigen met hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen. Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht bevat, in vergelijking met het in eerste aanleg aangevoerde, geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad dan ook niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Ook voor de Raad staat vast dat appellant ten tijde hier in geding werkzaamheden heeft verricht voor twee uitzendbureaus en daarmee inkomsten heeft verworven en dat hij daarvan niet volledig mededeling heeft gedaan op de daarvoor bestemde maandelijkse inlichtingenformulieren of anderszins. Daaraan doet niet af dat gedaagde bij nauwkeurige bestudering van de door appellant bij de maandelijkse inlichtingenformulieren gevoegde loonstroken had kunnen vaststellen dat appellant niet alle inkomsten op die formulieren verantwoordde. Gedaagde moet kunnen afgaan op de juistheid van de op het inlichtingenformulier vermelde gegevens. De Raad merkt daarbij nog op dat het hier gegevens betreft waarvan het belang voor de (voortzetting van de) bijstandsverlening evident is.
Als gevolg van het onvolledige melden van de inkomsten uit arbeid heeft gedaagde aan appellant tot een te hoog bedrag bijstand verleend. Gedaagde was dan ook gehouden het recht op bijstand over deze periode op grond van artikel 69, derde lid, aanhef en onder a, van de Abw te herzien, rekening houdend met de van de twee betrokken uitzendbureaus verkregen looninformatie.
Met het voorafgaande is tevens gegeven dat voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Abw, zodat gedaagde gehouden was over te gaan tot terugvordering van de tot een te hoog bedrag gemaakte kosten van bijstand over de periode van 14 juli 1997 tot en met 21 december 1997.
De Raad is niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan gedaagde bevoegd zou zijn om van gehele of gedeeltelijke herziening dan wel gehele of gedeeltelijke terugvordering af te zien.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.M. van Male als voorzitter en mr. A.B.J. van der Ham en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2005.
(get.) R.M. van Male.
(get.) R. van den Munckhof.
RB0703