ECLI:NL:CRVB:2005:AT0639

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4254 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie boetewaardig gedrag niet gericht op rechtsgevolg

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond van 2 juli 2003, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit besluit was gebaseerd op de kwalificatie van appellant's gedrag als 'boetewaardig', wat volgens gedaagde niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden beschouwd. De rechtbank heeft het standpunt van gedaagde onderschreven en het beroep ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 25 januari 2005 behandeld, waarbij appellant aanwezig was, maar gedaagde zich niet liet vertegenwoordigen. De Raad heeft vastgesteld dat de brief van 8 oktober 2002, waar het bezwaar op is gebaseerd, niet alleen onderdeel 3, maar ook onderdeel 1 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb inhoudt. De Raad concludeert dat de kwalificatie 'boetewaardig gedrag' niet gericht is op enig rechtsgevolg, en dat gedaagde het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek van appellant om schadevergoeding af, omdat het beroep niet gegrond is verklaard. Tevens ziet de Raad geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, met drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en de andere leden R.M. van Male en J.N.A. Bootsma, in aanwezigheid van griffier P.C. de Wit.

Uitspraak

03/4254 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 2 juli 2003, reg.nr. 03/250 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft daarop schriftelijk gereageerd en nadere stukken aan de Raad gezonden.
Vervolgens heeft ook gedaagde nog stukken aan de Raad gezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 25 januari 2005, waar appellant is verschenen en waar gedaagde zich - met voorafgaande bericht - niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij brief aan appellant van 8 oktober 2002 heeft gedaagde:
1 bepaald dat appellant recht heeft op ongewijzigde voortzetting van de hem toegekende uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw);
2 medegedeeld dat is gebleken dat appellant in strijd met de ingevolge artikel 65 van de Abw op hem rustende inlichtingenverplichting een op zijn naam staande bankrekening bij de SNS Bank niet aan gedaagde heeft opgegeven en dat dit als boetewaardig gedrag wordt beschouwd;
3 bepaald dat appellant, in afwachting van een nader in te winnen medisch advies van de GGD, voorlopig (nog) is vrijgesteld van de in artikel 113, eerste lid, van de Abw vermelde arbeidsverplichtingen, met uitzondering van de verplichting om als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen geregistreerd te zijn en te blijven.
Bij besluit van 21 januari 2003 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen de brief van 8 oktober 2002 niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan ligt ten grondslag het standpunt van gedaagde dat de brief van 8 oktober 2002 slechts een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inhoudt, voorzover appellant daarbij niet is vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in artikel 113, eerste lid, aanhef en onder b, van de Abw. Nu het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op de kwalificatie “boetewaardig gedrag”, is het volgens gedaagde niet gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het standpunt van gedaagde geheel onderschreven en het beroep tegen het besluit van 21 januari 2003 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt voor de goede orde allereerst vast dat - anders dan gedaagde en de rechtbank hebben aangenomen - niet alleen onderdeel 3. maar ook inderdeel 1. van de brief van 8 oktober 2002 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb inhoudt.
De Raad stelt vervolgens vast dat het bezwaar van appellant tegen de brief van 8 oktober 2002 uitsluitend betrekking heeft op de kwalificatie “boetewaardig gedrag”. Die kwalificatie is, zoals uit het vorenstaande voortvloeit, ook naar het oordeel van de Raad niet gericht op enig rechtsgevolg. Gedaagde heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voorzover hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd mede betrekking heeft op andere besluiten van gedaagde dan dat van 21 januari 2003 moet de Raad daaraan voorbijgaan, nu het in de aangevallen uitspraak vervatte oordeel van de rechtbank op die andere besluiten geen betrekking heeft.
Nu het beroep niet gegrond wordt verklaard, is het verzoek van appellant om gedaagde te veroordelen tot schadevergoeding niet voor toewijzing vatbaar. De Raad zal dit verzoek daarom afwijzen.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2005.
(get.) drs. Th.G.M. Simons.
(get.) P.C. de Wit.
RB0703