In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een onderneming die ballonnen verhandelt en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De zaak betreft een bezwaar dat door de minister niet-ontvankelijk was verklaard, omdat de brief van 13 november 2012 volgens de minister geen besluit zou zijn. De rechtbank oordeelt echter dat deze brief wel degelijk rechtsgevolg heeft en dus als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de brief van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aan de onderneming, waarin werd meegedeeld dat er geen boete zou worden opgelegd, een besluit is omdat het rechtsgevolg heeft dat vervolging voor de overtreding niet meer mogelijk is.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit, waarbij het bezwaar van de onderneming niet-ontvankelijk werd verklaard, niet kan standhouden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en herroept het eerdere rechtsoordeel dat er sprake was van een overtreding van artikel 18 van de Warenwet. De rechtbank oordeelt dat de onderneming geen verwijt kan worden gemaakt voor de overtreding, omdat zij aanzienlijke inspanningen heeft verricht om overtredingen te voorkomen. De rechtbank bepaalt dat de minister het door de onderneming betaalde griffierecht moet vergoeden en veroordeelt de minister in de proceskosten van de onderneming, die zijn vastgesteld op € 1.948,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.