ECLI:NL:CRVB:2005:AS2068
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten en de toepassing van buitenwettelijk beleid
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door H. Padt, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 23 april 2003 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De zaak betreft een aanvraag om bijzondere bijstand voor de resterende kosten van een tandheelkundige behandeling, die appellante op 15 november 2001 indiende. Gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, had eerder op 25 juni 2002 het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde dit besluit, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep overwoog dat het derde lid van artikel 17 van de Algemene bijstandswet (Abw) de mogelijkheid biedt om bijstand te verlenen in uitzonderlijke gevallen, maar dat de gedingstukken geen aanwijzingen gaven dat er sprake was van zeer dringende redenen in het geval van appellante. De Raad concludeerde dat gedaagde niet bevoegd was om bijzondere bijstand toe te kennen voor de gevraagde kosten. Bovendien werd het beleid van gedaagde, zoals neergelegd in de Werkvoorschriften nAbw, gekwalificeerd als buitenwettelijk beleid. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit in overeenstemming met dit beleid was genomen en dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor vergoeding.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De zaak werd behandeld op de zitting van 23 november 2004, waar appellante in persoon verscheen en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. L.M. Mulder. De Raad concludeerde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet opging, aangezien er geen uitdrukkelijke toezeggingen waren gedaan door gedaagde dat de aanvraag voor bijzondere bijstand zou worden gehonoreerd.