ECLI:NL:CRVB:2004:AR8456
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van bijstandsuitkering wegens zelfstandige werkzaamheden
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 8 mei 2002 het beroep tegen het besluit van 22 juni 2001 ongegrond verklaarde. Dit besluit hield in dat de bijstandsuitkering van appellant, die werkzaam was als zelfstandige, per 1 mei 2000 werd beëindigd. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant vanaf 1 mei 2000 als zelfstandige werkzaam was, wat betekent dat de motivering van het besluit van 22 juni 2001 niet juist was. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking kwam.
De Raad heeft vervolgens beoordeeld of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand konden blijven. Appellant voerde aan dat hij recht had op aanvullende bijstand gedurende een voorbereidingsperiode van 12 maanden, zoals bepaald in artikel 8, zesde lid, van de Algemene bijstandswet (Abw). De Raad oordeelde echter dat appellant geen voornemen had om een bedrijf te beginnen, omdat hij zonder overleg met de gemeente zijn werkzaamheden als taxichauffeur was gestart. Hierdoor kon hij geen aanspraak maken op de bijstandsverlening zoals bedoeld in de Abw.
De Raad concludeerde dat de beëindiging van de bijstandsuitkering per 1 mei 2000 terecht was, en dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, omdat er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten waren. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2004.