ECLI:NL:CRVB:2004:AR7381
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bijzondere bijstand voor tandartskosten en de noodzaak van voorafgaande aanvraag
In deze zaak gaat het om de aanvraag van appellant voor bijzondere bijstand voor tandartskosten, specifiek voor het plaatsen van een kroon. Appellant diende zijn aanvraag in op 28 januari 2002, terwijl de tandheelkundige behandeling op 5 december 2001 had plaatsgevonden. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer, gedaagde, heeft de aanvraag afgewezen op 15 februari 2002, omdat deze niet voorafgaand aan de behandeling was ingediend. Gedaagde stelde dat de noodzaak van de kosten niet meer kon worden vastgesteld na de behandeling. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit werd op 6 juni 2002 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en kwam tot de conclusie dat de aanvraag voor bijzondere bijstand inderdaad voorafgaand aan de behandeling ingediend moest worden. De Raad benadrukte dat er geen bijzondere omstandigheden waren die afwijking van het uitgangspunt rechtvaardigden dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt verstrekt. Appellant had in het verleden al meerdere keren bijzondere bijstand voor tandartskosten ontvangen, steeds met een tijdige aanvraag. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was om de aanvraag tijdig in te dienen. Daarom bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De proceskosten werden niet toegewezen.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter fungeerde, bijgestaan door mr. A.B.J. van der Ham en mr. J.N.A. Bootsma als leden, en mr. P.C. de Wit als griffier. De uitspraak vond plaats op 7 december 2004.