het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam, appellant,
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 juli 2002, reg.nr. 01/1382 NABW.
Als gemachtigde van gedaagde heeft P.J. Louter een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft desgevraagd nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 september 2004, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. C.M. Slijkerman, werkzaam bij de gemeente Edam-Volendam, en waar gedaagde in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Gedaagde heeft op 28 november 2000 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van aanschaf van een computer met toebehoren ten behoeve van haar kinderen Najija en Samir, geboren in 1983 respectievelijk 1987. Deze kinderen volgden ten tijde van de aanvraag VWO- respectievelijk VMBO-onderwijs aan het [naam school] te [vestigingsplaats].
Bij besluit van 25 januari 2001 heeft appellant deze aanvraag afgewezen op de grond dat de noodzaak van aanschaf van een computer niet aanwezig is.
Appellant heeft het namens gedaagde tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 7 augustus 2001.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen inzake proceskosten en griffierecht - het tegen het besluit van 7 augustus 2001 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit wegens een motiveringsgebrek vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant onvoldoende onderbouwd waarom de kosten van een computer niet als noodzakelijke bestaanskosten kunnen worden aangemerkt.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen dit oordeel gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II van de Abw, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht. Ingevolge artikel 39, tweede lid, van de Abw kan, in afwijking van artikel 6, onderdeel b, van de Abw, bijzondere bijstand ook aan een persoon, behorend tot een bepaalde categorie, worden verleend, zonder dat behoeft te worden nagegaan of ten aanzien van die persoon de hierna bedoelde kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn gemaakt, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.
Appellant heeft in zijn hoger-beroepschrift en ter zitting onder meer verwezen naar zijn vaste gedragslijn, neergelegd in de zogeheten Nota Minimabeleid en een overzicht van door hem gehanteerde normbedragen, voor de verstrekking van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen. Op grond hiervan stelt de Raad eerst vast dat gedaagde ten tijde hier van belang specifiek beleid had ontwikkeld voor categoriale bijstandsverlening op grond van artikel 39, tweede lid, van de Abw voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen die onmisbaar worden geacht bij het functioneren van een huishouden, maar niet voor de kosten van aanschaf van een computer. Dit beleid acht de Raad, gelet op de aard en de doelstelling van de Abw, niet onredelijk. Met appellant is de Raad vervolgens van oordeel dat de kosten van aanschaf van een computer niet behoren tot de in de Nota Minimabeleid nader bepaalde kosten van het bestaan waarin op grond van artikel 39, tweede lid, van de Abw categoriaal bijstand kan worden verstrekt.
Anders dan de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat appellant zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bijzondere bijstandsverlening voor de hier in geding zijnde kosten in dit geval evenmin mogelijk is op grond van artikel 39, eerste lid, van de Abw. Hij overweegt daartoe het volgende.
Volgens vaste rechtspraak moet de vraag of sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van laatstgenoemde bepaling worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden van het individuele geval. Blijkens de gedingstukken heeft appellant voor de onderbouwing van zijn standpunt dat geen sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan informatie verzameld bij de conrector van het [naam school] en bij de directeur van het Club- en Buurthuiswerk Volendam. Uit deze informatie is naar het oordeel van de Raad voldoende gebleken dat voor het vervullen van huiswerkopdrachten zowel op school als - in overleg - via het plaatselijke Club- en Buurthuiswerk door de leerlingen computers kunnen worden gebruikt. Daarnaast biedt ook de plaatselijke bibliotheek de mogelijkheid tot het raadplegen van het internet. Op grond van deze informatie, in samenhang bezien met de overige beschikbare gegevens, is de Raad van oordeel dat in dit geval geen sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan, omdat niet kan worden gezegd dat het niet bezitten van een eigen computer, met de mogelijkheid van gebruik van internet, voor de kinderen van gedaagde objectief bezien een belemmering vormde om opdrachten, die gemaakt moeten worden in het kader van het VWO-onderwijs respectievelijk VMBO-onderwijs aan het [naam school], te kunnen vervullen.
Al hetgeen namens gedaagde naar voren is gebracht heeft de Raad geen aanleiding gegeven om tot een ander oordeel te komen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. C. van Viegen en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk