ECLI:NL:CRVB:2004:AP0511
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Vaststelling gedifferentieerde premie WAO en de gevolgen voor werkgeversrisico
In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, gaat het om de vaststelling van de gedifferentieerde premie voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 2001. Appellante, een werkgever, heeft bezwaar gemaakt tegen de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgestelde premie van 1,89%. De zaak is ontstaan na een besluit van 8 mei 2001, waarin de bezwaren van appellante ongegrond zijn verklaard. De rechtbank te Almelo heeft het beroep van appellante tegen dit besluit op 20 december 2001 eveneens ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, vertegenwoordigd door haar belastingadviseur O.E. de Wilde.
De Centrale Raad heeft op 25 maart 2004 de zaak behandeld, waarbij gedaagde, het Uwv, niet is verschenen. De Raad heeft de vaststelling van de gedifferentieerde premie gehandhaafd, waarbij de premie is gebaseerd op de WAO-uitkering van een ex-werknemer van appellante. De Raad oordeelt dat appellante geen gronden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden dan dat van de rechtbank. De Raad wijst erop dat appellante bezwaar had moeten maken tegen het toekenningsbesluit van de WAO-uitkering aan de ex-werknemer, wat zij niet heeft gedaan.
De Centrale Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad concludeert dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan de proceskostenveroordeling zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, met R.C. Schoemaker als voorzitter en de leden G. van der Wiel en R.C. Stam, in aanwezigheid van griffier A. Kovács, en is openbaar uitgesproken op 19 mei 2004.