ECLI:NL:CRVB:2004:AS2581
Centrale Raad van Beroep
Hoger beroep inzake de hoogte van de verschuldigde gedifferentieerde premie op grond van de WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 mei 2002. De Centrale Raad van Beroep behandelt de kwestie van de hoogte van de door appellante verschuldigde gedifferentieerde premie op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats is gekomen van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene was ontstaan tijdens de dienstbetrekking met appellante. De rechtbank liet de stelling van appellante dat de betrokkene bij indiensttreding al arbeidsongeschikt was, buiten beschouwing op basis van artikel 87e van de WAO. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de situatie van appellante niet uitzonderlijk genoeg is om af te wijken van de wettelijke regeling. De Raad ziet geen aanleiding om artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen, wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed. De uitspraak van de rechtbank wordt door de Raad onderschreven, en de Centrale Raad bevestigt de beslissing dat de premie op 3,02% is vastgesteld, mede in verband met de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de (ex-)werknemer van appellante.