ECLI:NL:CRVB:2005:AT4330

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3450 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • R.C. Stam
  • M.C.M. van Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over premiedifferentiatie en WAO-uitkering aan (ex)werknemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg. De rechtbank had op 2 juni 2003 geoordeeld dat het beroep van appellante ongegrond was, omdat zij geen beroep had ingesteld tegen het besluit van 7 juni 2002 en niet had betwist dat de betrokkene tijdens zijn dienstverband arbeidsongeschikt was geworden. Appellante had in haar beroepschrift van 9 juli 2002 aangegeven dat zij niet tegen het besluit van 7 juni 2002, maar tegen de ingangsdatum van de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene wilde procederen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep faalt. De Raad stelt vast dat de eerdere verklaringen van appellante inconsistent zijn en dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat alleen het besluit van 10 juni 2002 ter beoordeling voorligt.

De Raad overweegt verder dat de ingangsdatum van de WAO-uitkering niet kan worden aangevochten in het kader van het premiegeschil. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat de beoordeling van de WAO-uitkering en de eerste arbeidsongeschiktheidsdag binnen de looptijd van het dienstverband van belang zijn. Aangezien de dienstbetrekking vóór 1 januari 1998 is aangegaan, kan de stelling van appellante dat de betrokkene als arbeidsgehandicapte moet worden aangemerkt niet slagen. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en ziet geen aanleiding om de proceskosten te compenseren.

Uitspraak

03/3450 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft J.P.A. Hubregsen, werkzaam bij Schipper Accountants te Goes, hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 2 juni 2003 onder kenmerk 02/363 door de rechtbank Middelburg gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 17 maart 2005, waar namens appellante is verschenen haar directeur [naam directeur], bijgestaan door Hubregsen, voornoemd, en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door
mr. S. Staal, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende feiten.
Bij besluit van 5 oktober 2001 heeft gedaagde de door appellante voor 2002 verschuldigde gedifferentieerde premie op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) bepaald op 6,06%. De vaststelling van deze premie hield mede verband met de in 2000 betaalde, aan appellantes op 19 augustus 1996 in dienst getreden (ex-)werknemer
[naam betrokkene] (hierna: betrokkene) bij besluit van 30 november 1998 per 14 december 1998 toegekende uitkering ingevolge de WAO. Het tegen het besluit van 5 oktober 2001 gemaakte bezwaar is door gedaagde bij besluit van 10 juni 2002 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 18 januari 2002 heeft gedaagde de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene ongewijzigd op 80 tot 100% vastgesteld en hem bericht de uitkering niet te zullen herzien. Naar aanleiding van het door appellante hiertegen gerichte bezwaar heeft gedaagde bij tot appellante gericht besluit van 22 maart 2002 te kennen gegeven geen aanleiding te zien om terug te komen van het besluit tot toekenning van WAO-uitkering aan betrokkene. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar van appellante is bij besluit van 7 juni 2002 ongegrond verklaard.
Op een daartoe strekkende vraag van de zijde van de rechtbank heeft appellante bij brief van 9 december 2002 bericht dat haar beroepschrift van 9 juli 2002 niet is gericht tegen het besluit van 7 juni 2002 “echter tegen de datum van ingang van de arbeidsongeschiktheid” van betrokkene. Ter zitting van de rechtbank is namens appellante verklaard: “Het is juist dat beroep is ingesteld tegen het besluit van 10 juni 2002”.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe onder meer overwogen dat appellante geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 7 juni 2002 en niet heeft bestreden dat betrokkene tijdens het dienstverband met appellante arbeidsongeschikt is geworden. In het beroep dat is gericht tegen het besluit van 10 juni 2002 kan, aldus de rechtbank, niet rechtstreeks de ingangsdatum van de aan betrokkene toegekende WAO-uitkering aan de orde komen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat niet is betwist dat betrokkene bij zijn indiensttreding niet de status van arbeids- gehandicapte in de zin van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten had.
De Raad onderschrijft de beslissing van de rechtbank en overweegt naar aanleiding van het hoger beroep nog als volgt.
Het betoog van appellante dat zij met haar beroepschrift van 9 juli 2002 heeft beoogd beroep in te stellen tegen het besluit van 7 juni 2002, stuit af op haar eerdere en bij herhaling andersluidende antwoorden op de vragen van de rechtbank, zodat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat ter beoordeling slechts voorligt het besluit van 10 juni 2002.
Grieven die zien op de ingangsdatum van de WAO-uitkering kunnen, naar de Raad in zijn uitspraak van 4 december 2003, USZ 2004/23 heeft overwogen, slechts slagen in het beroep dat betrekking heeft op de toekenning van die, als hier, na
1 januari 1998 toegekende uitkering. Artikel 87e van de WAO staat er evenzeer aan in de weg dat in het onderhavige premiegeschil met vrucht kan worden opgeworpen dat de betrokkene bij de aanvang van de dienstbetrekking reeds arbeidsongeschikt was. Hiervoor verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 19 mei 2004, zaak 02/787, LJN AP0511. In beginsel is voor de beoordeling van dit geschil slechts van belang of de WAO-uitkering daadwerkelijk is verstrekt en of de eerste arbeidsongeschiktheidsdag waarvan bij de toekenning is uitgegaan valt binnen de looptijd van het dienstverband (CRvB 19 mei 2004, zaak 02/6305, LJN AP0523).
Omdat de dienstbetrekking vóór 1 januari 1998 is aangegaan kan de stelling dat betrokkene bij zijn indiensttreding als arbeidsgehandicapte moet worden aangemerkt niet slagen. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van
27 november 2002, RSV 2003/45.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep faalt.
De Raad ziet geen aanleiding tot toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van W.J.M. Fleskens als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2005.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) W.J.M. Fleskens.