ECLI:NL:CRVB:2004:AO9499
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en vaststelling van bijstand na schending van de inlichtingenplicht door niet-melding van inwonende partner
In deze zaak gaat het om de herziening en vaststelling van bijstand aan appellante, die een uitkering ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellante ontving een uitkering naar de norm voor een alleenstaande, inclusief een toeslag van 20% van het wettelijk minimumloon. Tijdens een heronderzoek in september 1999 werd vastgesteld dat appellante een inwoonpartner had, die van 22 oktober 1998 tot en met 14 september 1999 bij haar woonde. Deze partner, geboren in 1973, had een beurs voor haar studie aan het conservatorium in Maastricht.
De Raad oordeelt dat appellante haar inlichtingenplicht niet is nagekomen door de inwoning van haar partner niet tijdig te melden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet had voldaan aan haar verplichting om informatie te verstrekken over medebewoners, wat van invloed is op haar recht op bijstand. De Raad bevestigt dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat het hebben van een medebewoner invloed kan hebben op de hoogte van haar bijstandsuitkering. De Raad wijst erop dat appellante niet heeft gereageerd op verzoeken om informatie en dat zij had moeten inzien dat de aanwezigheid van haar partner van invloed was op haar recht op bijstand.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het besluit van gedaagde om de bijstand te herzien en terug te vorderen, heeft bekrachtigd. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenplicht en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting voor de hoogte van de bijstandsuitkering.