ECLI:NL:CRVB:2001:AD4523
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. Haverkamp
- F.P. Zwart
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 39a WAO
In deze zaak gaat het om de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellant, die in hoger beroep is gekomen tegen een besluit van het Landelijk instituut sociale verzekeringen. Appellant had in 1998 verzocht om herziening van zijn uitkering, die eerder was vastgesteld op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen weigerde deze herziening op grond van artikel 39a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat de toename van de arbeidsongeschiktheid niet binnen de gestelde termijn van vijf jaar na de laatste herziening was ingetreden. De rechtbank te Breda had het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 juni 2001, waarbij appellant in persoon verscheen, bijgestaan door zijn dochter. Gedaagde was niet verschenen. De Raad overwoog dat de weigering van gedaagde om de uitkering te herzien terecht was, omdat de toename van de arbeidsongeschiktheid in 1998 plaatsvond, terwijl de laatste herziening in 1989 had plaatsgevonden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de in artikel 39a van de WAO gestelde termijn van vijf jaar was overschreden.
De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak bevestigd diende te worden en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 september 2001. De zaak benadrukt het belang van de termijnen in de WAO en de voorwaarden voor herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.