ECLI:NL:CRVB:2000:ZB8757
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- M.M. van der Kade
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep bij schorsing AAW-uitkering
In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen de beslissing van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (gedaagde) om zijn uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) te schorsen. Appellant heeft verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, die zijn beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 28 maart 2000, waarbij partijen niet aanwezig waren. De Raad heeft vastgesteld dat de schorsing van de AAW-uitkering van appellant op 1 mei 1996 is ingegaan en dat appellant gedaagde heeft verzocht om de opschorting te beëindigen. Na een aantal juridische stappen, waaronder een verzoek om proceskostenvergoeding, heeft de rechtbank in eerdere uitspraken de verzoeken van appellant afgewezen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de afwijzing van de proceskostenvergoeding door de rechtbank niet in stand kan blijven. De Raad heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voldaan. De Raad heeft ook geoordeeld dat de gemachtigde van appellant voldoet aan de eisen voor beroepsmatige rechtsbijstand. Het bestaan van een 'no cure no pay'-overeenkomst is erkend, wat betekent dat appellant recht heeft op vergoeding van proceskosten.
De Raad heeft de kosten voor verleende rechtsbijstand begroot op f 1.775,- voor de eerste aanleg en f 1.065,- voor het hoger beroep. Daarnaast heeft de Raad bepaald dat gedaagde het door appellant gestorte griffierecht van f 210,- dient te vergoeden. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het verzoek om proceskostenveroordeling is alsnog toegewezen.