RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam eiser],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde mr. M.B.A.C. Hasselman,
de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij beschikking gedateerd 25 februari 2010 heeft verweerder ter uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van eisers onroerende zaak aan [adres] te [plaatsnaam], gemeente Bergen, (hierna: eisers woning) voor het belastingjaar 2010 vastgesteld op € 745.000, waarbij is uitgegaan van 1 januari 2009 als waardepeildatum.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van
27 juli 2010 gegrond verklaard en daarbij heeft hij de WOZ-waarde van eisers woning vastgesteld op € 645.000. Hierbij heeft verweerder aan eiser een vergoeding van € 176,33 toegekend voor de door hem gemaakte proceskosten in de bezwaarfase.
Tegen deze uitspraak heeft eiser beroep ingesteld bij brief van 26 juli 2010.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2011, waar eiser niet is verschenen en de gemachtigde van eiser - met voorafgaande kennisgeving – eveneens niet is verschenen. Verweerder is te zitting vertegenwoordigd door [naam].
1. De rechtbank stelt vast dat de WOZ-waarde van eisers woning voor het belastingjaar 2010 niet langer in geschil is tussen partijen. In geschil is de proceskostenvergoeding in de bezwaarprocedure.
2.1. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar van 27 juli 2010 aan eiser voor de kosten in de bezwaarfase de volgende vergoeding toegekend: kosten voor verleende rechtsbijstand en het opstellen van het bezwaarschrift € 54,50, waarbij is uitgegaan van 1 punt volgens bijlage A van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), maal de waarde per punt van € 218 volgens bijlage B van het Bpb, maal de wegingsfactor 0,25 (zeer licht) volgens bijlage C van het Bpb. Verweerder stelt, dat de complexiteit en de bewerkelijkheid van de zaak zeer gering is en daarom van zeer licht gewicht, reden om de wegingsfactor 0,25 toe te passen. Voor de kosten van de deskundige, de door eiser ingeschakelde taxateur, kent verweerder een vergoeding toe van 3 uur à € 40,61 per uur. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt, dat een tijdsbesteding van drie uur voor de taxatie van een woning op zijn plaats is bij een uurvergoeding van € 40,61, omdat de werkzaamheden van de taxateur niet van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn. Het totaal van de door verweerder toegekende vergoeding komt daarmee op € 176,33.
2.2. In het verweerschrift stelt verweerder, dat de gemachtigde van eiser, WOZ-specialisten, een bedrijf is dat zich ten doel heeft gesteld om winst te behalen door het verhalen van proceskosten op gemeenten. Is de bezwaarfase afgerond en belanghebbende in het inhoudelijke geschil in het gelijk gesteld, zoals in dit geval, dan heeft eiser geen belang meer bij een procedure. In de procedure voert de gemachtigde van eiser louter en alleen beroep voor het verkrijgen van het eigen honorarium. Maar WOZ-specialisten is zelf geen partij in deze procedure. Eiser is partij maar heeft geen enkel fiscaal of financieel belang meer. Omdat een fiscaal of financieel belang bij eiser ontbreekt is het beroep naar de mening van verweerder niet-ontvankelijk.
2.3. Bovendien blijkt uit de machtiging van WOZ-specialisten niet om welke aanslag of WOZ-beschikking het gaat. Een aanslagnummer of beschikkingsnummer ontbreekt. In de machtiging ontbreekt een volmacht om proceskosten te verhalen. Het is volgens verweerder daarom de vraag of de gemachtigde van eiser wel gevolmachtigd is om een verzoek om proceskostenvergoeding in te dienen.
2.4. Wat betreft het bezwaarschrift merkt verweerder nog op, dat dit vooral bestaat uit standaardoverwegingen. Door de rechtsbijstandverlener is op geen enkele wijze zelfstandig een feit vastgesteld of een juridische overweging gemaakt. De feiten worden geput uit het taxatierapport en/of opgave door de eigenaar. De bewerkelijkheid is dan ook minimaal en de werkbelasting zeer gering, waardoor een wegingsfactor van 0,25 op zijn plaats is.
2.5. Over het opgestelde taxatierapport merkt verweerder op, dat sprake is van een invuloefening in een bestaand format, waarbij is geput uit het NVM- of soortgelijk systeem en informatie van de eigenaar. De onroerende zaak is niet inpandig, maar kennelijk vanachter het bureau opgenomen. Een gemiddelde taxateur moet dit binnen een half uur hebben opgesteld. Drie en een half uur voor dit rapport vindt verweerder dan ook niet redelijk. De geschatte tijdsduur van drie uren lijkt verweerder dan ook zeer ruim en redelijker dan het aantal dat de gemachtigde van eiser opgeeft.
2.6. Van het taxatierapport is geen betalende afnemer, de kosten worden in rekening gebracht bij de gemeente. Bovendien wordt er een niet zakelijk tarief gevraagd, hetgeen logisch is, want WOZ-specialisten en het taxatiebureau Cournot zijn aan elkaar gelieerd. Een zoektocht op internet naar tarieven van woningtaxaties geeft een ander beeld van de tarieven, waarbij die bureaus hun diensten aanbieden in de omgeving van Bergen en bekend zijn met de plaatselijke markt. Gemeenten betalen taxateurs en makelaars voor WOZ-taxaties tussen
€ 40 en € 55 per uur. Verweerder stelt, dat het door hem toegekende bedrag aan taxatiekosten van € 40,61 per uur zeer redelijk is.
2.7. Tenslotte betoogt verweerder dat ook een verzoek om proceskosten in beroep moet worden afgewezen omdat het beroep voor eiser, gezien het hiervoor onder 2.2. gestelde, kosteloos plaatsvindt.
2.8. In dupliek voert verweerder onder verwijzing naar artikel 8:34 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nog aan dat de taxatiekosten in het geheel niet in aanmerking komen voor vergoeding, omdat de ingeschakelde deskundige zijn werkzaamheden niet onpartijdig heeft uitgevoerd, want hij handelt in dienst van WOZ-specialisten.
3.1. Eiser heeft in het bezwaarschrift verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding ingevolge artikel 7:15 van de Awb. Daarbij stelt eiser zich op het standpunt, dat voor de vergoeding van de rechtsbijstand een wegingsfactor van minder dan één toepassing vindt indien er niet inhoudelijk over een beschikking wordt getwist. Dit is in deze zaak echter niet het geval en een wegingsfactor van 1 gemiddeld is volgens eiser juist, namelijk in overeenstemming met de complexiteit en de bewerkelijkheid.
3.2. Aangaande de kosten van de taxatie van de woning van eiser en het opstellen van een taxatierapport stelt eiser zich op het standpunt, dat een tijdsbesteding van 3,5 uur terecht is bij een uurvergoeding van € 78,50 exclusief BTW. Daarbij voert eiser aan, dat uit marktgegevens blijkt, dat freelance taxateurs/kantoren, die soortgelijke werkzaamheden verrichten een gemiddeld uurtarief van € 70 exclusief BTW hanteren. Veelal betreffen het freelance medewerkers die geen huisvestingskosten hebben. Het uurtarief van de door gemachtigde van eiser ingeschakelde taxateur van € 78,50 exclusief BTW komt eiser dan ook alleszins redelijk en marktconform voor.
3.3. Voorts merkt eiser op, dat de verschuldigde BTW dient te worden vergoed, zoals bepaald in artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Eiser kan deze niet als voorbelasting in aftrek brengen. In totaal dienen € 545,25 aan proceskosten te worden vergoed.
3.4. Naar aanleiding van het verweerschrift stelt de gemachtigde van eiser, dat WOZ-specialisten werkt op basis van het zogenaamde “no cure, no pay”principe. Zodra een bezwaarschrift of beroepschrift gegrond wordt verklaard, is de opdrachtgever (enkel) de aan hem toekomende proceskostenvergoeding aan WOZ-specialisten verschuldigd. Bij ongegrondverklaring is opdrachtgever niets verschuldigd. Met deze, in de branche, zeer gebruikelijke werkwijze wordt aan het kostenvereiste voldaan. Door de heer De Wolf, gediplomeerd makelaar/taxateur van Cournot taxateurs, is een deskundigenrapport opgesteld. Een jurist heeft mede aan de hand van het taxatierapport een beroepschrift opgesteld. De taxateur is niet betrokken geweest bij de juridische werkzaamheden.
4. Partijen hebben hun standpunten onderbouwd met verwijzingen naar jurisprudentie, die zij relevant en op deze zaak van toepassing vinden.
5. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de volgende wettelijke bepalingen met name van belang.
5.1. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van belanghebbende, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
5.2. Op grond van artikel 7:15, vierde lid, van de Awb worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Daarbij is volgens Nota van Toelichting bij het Besluit van 22 december 1993, houdende nadere regels betreffende de proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures, de kostenveroordeling niet bedoeld als een volledige schadevergoeding maar als een tegemoetkoming in de kosten (NvT. Stb. 1993, 763, p.5).
5.3. Op grond van het Bpb wordt het bedrag van de proceskostenvergoeding wegens beroepsmatig door een derde verleende rechtsbijstand, vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig de bijlage opgenomen in het Bpb en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en met de toepasselijke wegingsfactoren. De waarde van 1 punt bedroeg ten tijde van het instellen van bezwaar
€ 218. De wegingsfactor van een ‘gemiddelde’ zaak is 1.
5.4. Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Awb, uitsluitend betrekking hebben op: “b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.”
5.5. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld: “b. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b: op de vergoeding die ingevolge artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is verschuldigd indien de kosten zijn gemaakt in bezwaar of administratief beroep wordt deze vergoeding vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken;”.
5.6. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet tarieven in strafzaken worden op de voet van het bij en krachtens deze wet bepaalde vergoedingen toegekend voor werkzaamheden, voor tijdverzuim, alsmede voor daarmede verband houdende noodzakelijke kosten, en voor gemaakte reis- en verblijfkosten, voor zover voortvloeiende uit een verzoek of opdracht van de justitie.
5.7. Op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet tarieven in strafzaken worden bij algemene maatregel van bestuur de tarieven vastgesteld voor vergoedingen voor: “a. werkzaamheden ingevolge verzoeken en opdrachten als bedoeld in artikel 1, eerste en derde lid.”
5.8. Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken (hierna: Bts) geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur. In de Nota van Toelichting bij het Bts wordt over artikel 6, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “Het artikel stelt het maximum uurtarief vast voor vergoedingen voor werkzaamheden waarvoor elders in het besluit geen speciaal tarief is bepaald. De vraag of voor deze werkzaamheden het maximum uurtarief of een lager tarief geldt, is afhankelijk van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. Door een maximumtarief op te nemen is er ruimte voor marktwerking; om deze reden is eveneens afgezien van het opnemen van een minimumtarief.” (NvT, Stb. 2003, 330, p. 11).
5.9. Op grond van artikel 9 van het Bts geldt voor de vaststelling van de uurvergoeding als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 8, een gedeelte van een uur gelijk aan een half uur of korter, als een half uur, en een gedeelte langer dan een half uur als een heel uur.
5.10. Op grond van artikel 15 van het Bts worden de bedragen, genoemd in dit besluit, verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.
5.11. Op grond van artikel 8:34, eerste lid, van de Awb is de deskundige die zijn benoeming heeft aanvaard, verplicht zijn opdracht onpartijdig en naar beste weten te vervullen.
5.12. Op grond van artikel 4:89, eerste lid, van de Awb geschiedt, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, betaling door bijschrijving op een daartoe door de schuldeiser bestemde bankrekening.
6. Beoordeling door de rechtbank.
6.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van een deugdelijke machtiging. De rechtbank is van oordeel dat voor een volmacht niet is vereist dat het zich beperkt tot een specifieke aanslag of beschikking, waarvan bijvoorbeeld het nummer van de aanslag of de beschikking is aangegeven, zoals verweerder heeft gesteld. Het gaat er om dat de omvang van de vertegenwoordigings-bevoegdheid voldoende duidelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is de door eiseres overgelegde machtiging van 12 maart 2010 voor bezwaar en beroep duidelijk en toereikend, nu met deze machtiging aan gemachtigde door eiser volmacht is verleend om tegen de OZB-aanslag en/of de WOZ-beschikking bezwaar en/of beroep in te dienen. Daaronder dient naar het oordeel van de rechtbank tevens begrepen te worden de daaraan inherente en daarmee samenhangende vergoeding van de proceskosten, gemaakt in de bezwaar- en beroepsfase. Hiervan is in het onderhavige geval sprake. Dat het geschil in deze zaak zich nu slechts beperkt tot de proceskostenvergoeding, doet aan de toereikendheid van de verleende volmacht dus niet af.
6.2. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat het beroep van eiser
niet-ontvankelijk moet worden verklaard als gevolg van het ontbreken van fiscaal of financieel belang. Verweerder stelt dat eiser voor de bezwaarprocedure geen kosten heeft hoeven maken aangezien de rechtsbijstand is verleend op grond van een “no cure no pay”-overeenkomst. Deze overeenkomst wordt door eiser en diens gemachtigde niet ontkend en aannemelijk is, dat de gemachtigde en eiser van elkaar de nakoming van de overeenkomst zullen verlangen. Eiser en de gemachtigde zijn daarin overeengekomen dat in het geval van een verloren procedure niets verschuldigd is en dat in het geval van een gewonnen procedure niet meer verschuldigd is dan de proceskostenvergoeding. De rechtbank verwerpt de stelling van verweerder. Het bestaan van een “no cure no pay”-overeenkomst brengt mee dat indien de procedure wordt gewonnen er proceskosten zullen worden gemaakt voor het inschakelen van de rechtshulpverlener en een externe deskundige en dat in dat geval is voldaan aan het ‘kosten’-vereiste zoals neergelegd in artikel 8:75 van de Awb (zie CRvB 25 april 2000, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer ZB8757). Dat eiser met zijn gemachtigde voorafgaande aan de procedure een overeenkomst heeft gesloten, dat hij alleen in geval van gegrondverklaring van het bezwaar en/of beroep aan zijn gemachtigde proceskosten zal zijn verschuldigd en dat tot ten hoogste het bedrag van de proceskostenvergoeding maakt niet dat er geen proceskosten meer zijn, maar bepaalt door wie ze gedragen worden of aan wie ze door eiser moeten worden betaald en tot welk bedrag. Naar het oordeel van de rechtbank geldt het vorenstaande tevens voor de in de beroepsfase redelijkerwijs gemaakte proceskosten.
6.3. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vergoedt het bestuursorgaan op een daartoe strekkend verzoek de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken voor zover het in bezwaar aangevochten besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Aan de materiële toepassingsvoorwaarden van deze wettelijke bepaling wordt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval voldaan.
6.4. Niet in geschil is, dat gemachtigde van eiser beroepsmatig rechtsbijstand aan eiser verleent. Met betrekking tot de kosten van de rechtsbijstand neemt de rechtbank als uitgangspunt dat een zaak in de bezwaarfase in beginsel een wegingsfactor 1 (gemiddeld) heeft tenzij er duidelijke redenen zijn om hier vanaf te wijken. Anders dan verweerder stelt is daarbij niet het gebruik van standaardoverwegingen in het bezwaarschrift van belang of het feit, dat de rechtsbijstandverlener niet zelfstandig een feit heeft vastgesteld of een juridische overweging heeft gemaakt, maar het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. Daarnaar beoordeeld ziet de rechtbank geen redenen aanwezig om van het uitgangspunt af te wijken. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding de wegingsfactor in de onderhavige procedure op 1 te stellen. Bij een waarde van € 218 per punt komt dit voor de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op een bedrag van € 218.
6.5. Wat betreft de kosten van de deskundige, in dit geval de taxatie en het opstellen van het taxatierapport van 14 april 2010 door H.W.N. de Wolf van Cournot Taxateurs te Zevenbergen, is de rechtbank het volgende van oordeel. Kosten die kunnen worden toegerekend aan het inschakelen van personen die in dienst zijn van de eisende partij in een bezwaarprocedure komen niet voor vergoeding als proceskosten in aanmerking. Dat geldt in beginsel ook voor kosten van een deskundige die in dienst is van de eisende partij, omdat het dienstverband aan een onpartijdige opdrachtvervulling in de weg staat. In onderhavig geval is de taxateur echter niet in dienst van eiser zelf, maar gelieerd aan zijn rechtsbijstandverlener, die zelf een derde is. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat die situatie op één lijn moet worden gesteld met de situatie dat de taxateur in dienst is van de partij zelf. Een dergelijke beperking is niet opgenomen in het Bpb, noch in de toelichting daarop. Het begrip "deskundige, die aan een partij verslag heeft uitgebracht" is immers in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb, noch in de toelichting daarop nader omschreven. Dat een dergelijke beperking niettemin is beoogd door de wetgever heeft de rechtbank ook niet uit de parlementaire geschiedenis kunnen afleiden. De stelling van verweerder dat de deskundige zijn werkzaamheden niet onpartijdig heeft uitgevoerd, omdat hij handelt in dienst van de gemachtigde van eiser en Cournot Taxateurs gelieerd is aan de gemachtigde van eiser en in diens opdracht het taxatierapport van 14 april 2010 hebben opgesteld is naar het oordeel onvoldoende om de partijdigheid of vooringenomenheid te kunnen stellen en eiser om de reden niet voor vergoeding van de kosten van de deskundige in aanmerking te laten komen. De nadere stelling van verweerder, dat de taxatiekosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de deskundige niet voldoet aan het vereiste van onpartijdigheid als bedoeld in artikel 8:34 van de Awb, treft geen doel. Genoemd artikel 8:34 van de Awb ziet op een door de rechtbank benoemde deskundige.
6.6.1. Bij de beantwoording van de vraag of het maken van de kosten als zodanig redelijk is, acht de rechtbank het in overeenstemming met het Bpb dat als maatstaf wordt gehanteerd of degene die een niet-juridische deskundige heeft ingeroepen ten tijde van die inroeping ervan mocht uitgaan dat de deskundige een bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording van een voor de uitkomst van het geschil relevante vraag. Daartoe dient in ieder geval een verband te bestaan tussen de ingeroepen deskundigheid en de specifieke vragen die in de procedure redelijkerwijze aan de orde kunnen zijn. Het inschakelen van een taxatietechnisch deskundige in een procedure waarin de waardevaststelling van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ aan de orde is, is in het licht van die maatstaf in beginsel als redelijk te beschouwen.
6.6.2. Met betrekking tot de vraag of de hoogte van de kosten redelijk is, is de rechtbank allereerst van oordeel, dat het aantal aan de taxatie bestede uren van drie en een half de rechtbank niet onredelijk of ongebruikelijk voorkomt. De rechtbank ziet geen aanleiding de vergoeding voor proceskosten in de bezwaarfase op minder uren vast te stellen, zoals door verweerder bepleit, maar niet nader is onderbouwd dan met de veronderstelling, dat de taxatie vanachter het bureau is vervaardigd zonder opname ter plaatse. Nog afgezien van de vraag of dit zo is, matigt verweerder zich daarmee een oordeel aan over de wijze waarop de deskundige van eiser zijn werkzaamheden dient te verrichten en welke eisen daaraan gesteld mogen worden, hetgeen de rechtbank als onjuist voorkomt. Dit geldt evenzeer voor het gegeven, zoals verweerder naar de rechtbank begrijpt, heeft bedoeld te bepleiten, dat deskundigen op het gebied van woningtaxaties uit de omgeving van Bergen hun diensten goedkoper aanbieden en bekend zijn met de plaatselijke woningmarkt. Eiser en diens gemachtigde dienen de vrijheid te hebben die deskundige in te schakelen, die hen geraden voorkomt, zonder beperkingen naar vestigingsplaats of werkwijze van de deskundige.
6.6.3. Met betrekking tot het te vergoeden uurtarief voor de werkzaamheden van een taxateur stelt de rechtbank vast dat in het Bts daarvoor geen specifiek tarief is opgenomen. Gelet op de Nota van Toelichting hangt het te hanteren tarief af van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. De rechtbank is van oordeel dat voor de werkzaamheden van een taxateur een vergoeding van € 50 inclusief BTW per uur volstaat (zie ook: Rechtbank Amsterdam 20 december 2010 nr. 10/3832 LJN: BO8847, Rechtbank Amsterdam 20 december nr. 10/3886 LJN: BO8903, Rechtbank ‘s-Gravenhage, nr. 10/1977, LJN: BO5665). Weliswaar is een taxateur een deskundige zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, Bpb maar de taxatiewerkzaamheden zijn niet zodanig van wetenschappelijke of bijzondere aard dat daaraan het maximumtarief dient te worden toegekend.
7. Gelet op het hiervoor overwogene zijn de te vergoeden proceskosten, toe te rekenen aan de bezwaarfase, als volgt: Eén punt voor het indienen van een bezwaarschrift met een waarde van € 218 per punt = € 218 en voor het taxatierapport 3,5 uur à € 50 inclusief BTW = € 175, totaal te vergoeden € 393. De betaling van de proceskosten dient op grond van het bepaalde artikel 4:89, eerste lid, van de Awb te geschieden aan eiser.
8. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbende op de afwijzing van verweerder van het verzoek tot toekenning van proceskosten in bezwaar voor vernietiging in aanmerking komt, omdat het onzorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert en genomen is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de Awb. De rechtbank zal echter ter finale geschilbeslechting met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien, zoals hiervoor onder 7 is aangegeven.
9. Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 437 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 437, en een wegingsfactor 1). Tevens zal verweerder het griffierecht aan eiser moeten vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het betreft de kostenvergoeding;
- bepaalt dat verweerder de proceskosten van eiser in de bezwaarfase ten bedrage van € 393 dient te vergoeden en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte kosten ten bedrage van € 437;
- bepaalt dat de betaling van de totale proceskosten van € 830 geschiedt aan eiser;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Luigjes, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. P. Verweel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2011 te Alkmaar.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.