In deze zaak gaat het om een herziening van de tegenprestatie (pachtprijs) voor percelen rietland. De Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland, hierna aangeduid als 'verpachter', heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening van de pachtprijs die door de grondkamer Oost was vastgesteld op € 318,-- per jaar, met ingang van 1 mei 2017. Dit verzoek tot herziening was ingediend door de pachter, die op 6 juni 2017 de grondkamer verzocht om de hoogst toelaatbare pachtprijs te bepalen. De Centrale Grondkamer heeft in deze tussenbeschikking geoordeeld dat er geen aanleiding is om de vraag te beantwoorden of voor bepaalde percelen sprake is van een pachtovereenkomst, aangezien de pachtwijzigingsovereenkomst in 2016 door de grondkamer was goedgekeurd.
De Centrale Grondkamer heeft de mondelinge behandeling op 29 november 2018 gehouden, waarbij de verpachter en pachter hun standpunten hebben toegelicht. De verpachter heeft aangevoerd dat bij percelen 2 t/m 5 geen sprake is van bedrijfsmatige rietteelt, maar van natuurbeheer, en dat er daarom geen pachtovereenkomst zou zijn. De Centrale Grondkamer heeft echter besloten om deze vraag niet verder te onderzoeken, gezien de goedkeuring van de pachtwijzigingsovereenkomst.
De Centrale Grondkamer heeft voorts besloten dat deskundigen de hoogst toelaatbare pachtprijs van de percelen zullen taxeren en hun bevindingen aan partijen zullen rapporteren. De beslissing over de bezwaren van de verpachter tegen de berekening van de pachtprijs is aangehouden, en de Centrale Grondkamer heeft iedere verdere beslissing opgeschort. Deze beschikking is gegeven op 10 januari 2019.