ECLI:NL:CG:2019:4

Centrale Grondkamer

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
GP 11.791
Instantie
Centrale Grondkamer
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening tegenprestatie van percelen rietland in het kader van pachtrecht

In deze zaak gaat het om een herziening van de tegenprestatie (pachtprijs) voor percelen rietland. De Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland, hierna aangeduid als 'verpachter', heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening van de pachtprijs die door de grondkamer Oost was vastgesteld op € 318,-- per jaar, met ingang van 1 mei 2017. Dit verzoek tot herziening was ingediend door de pachter, die op 6 juni 2017 de grondkamer verzocht om de hoogst toelaatbare pachtprijs te bepalen. De Centrale Grondkamer heeft in deze tussenbeschikking geoordeeld dat er geen aanleiding is om de vraag te beantwoorden of voor bepaalde percelen sprake is van een pachtovereenkomst, aangezien de pachtwijzigingsovereenkomst in 2016 door de grondkamer was goedgekeurd.

De Centrale Grondkamer heeft de mondelinge behandeling op 29 november 2018 gehouden, waarbij de verpachter en pachter hun standpunten hebben toegelicht. De verpachter heeft aangevoerd dat bij percelen 2 t/m 5 geen sprake is van bedrijfsmatige rietteelt, maar van natuurbeheer, en dat er daarom geen pachtovereenkomst zou zijn. De Centrale Grondkamer heeft echter besloten om deze vraag niet verder te onderzoeken, gezien de goedkeuring van de pachtwijzigingsovereenkomst.

De Centrale Grondkamer heeft voorts besloten dat deskundigen de hoogst toelaatbare pachtprijs van de percelen zullen taxeren en hun bevindingen aan partijen zullen rapporteren. De beslissing over de bezwaren van de verpachter tegen de berekening van de pachtprijs is aangehouden, en de Centrale Grondkamer heeft iedere verdere beslissing opgeschort. Deze beschikking is gegeven op 10 januari 2019.

Uitspraak

CENTRALE GRONDKAMER
Datum: 10 januari 2019
Dossiernummer: GP 11.791
Beschikking
in de zaak van:

Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland,

gevestigd te ‘s-Graveland, Noordereinde 60 (1243 JJ),
-hierna te noemen: verpachter-
gemachtigde: mr. E.H.M. Harbers te Arnhem,
-tegen-

[pachter],

wonende te [woonplaats], [adres],
-hierna te noemen: pachter-.

Het geding in eerste aanleg

1. De grondkamer Oost heeft, naar aanleiding van een bij haar op 6 juni 2017 ingekomen verzoek van pachter om herziening van de tegenprestatie (pachtprijs), bij beschikking van 22 februari 2018 bepaald dat de tegenprestatie wordt herzien en daarbij de pachtprijs bepaald op € 318,-- per jaar, met ingang van 1 mei 2017. De beschikking heeft betrekking op de door pachter van verpachter gepachte percelen rietland, totaal groot 29.70.05 ha. Die percelen zijn volgens de pachtwijzigingsovereenkomst van partijen van 2/21 november 2016 kadastraal bekend als:
“[kadastrale aanduidingen], alle gedeeltelijk,
ter plaatse bekend als vak/afd.:[kadastrale aanduidingen].”
2. Een afschrift van de beschikking van de grondkamer Oost, waarvan afschrift aan partijen is verzonden op 12 april 2018, is in fotokopie aan deze beschikking gehecht. Daarnaar wordt verwezen voor de procesgang in eerste aanleg en de bij de beschikking gegeven motivering.

Het geding in hoger beroep

1. Verpachter is bij een op 9 mei 2018 ter griffie ingekomen beroepschrift in beroep gekomen tegen de hiervoor genoemde beschikking van de grondkamer Oost. Verpachter heeft de Centrale Grondkamer verzocht de pachter in zijn verzoek om pachtprijsherziening niet-ontvankelijk te verklaren en voor het overige het verzoek om pachtprijsverlaging af te wijzen.
2. Pachter heeft hiertegen verweer gevoerd bij een op 20 juni 2018 ter griffie ingekomen verweerschrift. Pachter wenst, zo begrijpt de Centrale Grondkamer, dat de Centrale Grondkamer de beschikking zal bekrachtigen.
3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 november 2018. Van de mondelinge behandeling is een verslag gemaakt. Van dat verslag is een fotokopie naar partijen verzonden.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

1. Uit de stukken, waaronder de stukken van de procedure bij de grondkamer, blijkt dat verpachter en pachter op 18 februari 1997 een pachtovereenkomst zijn aangegaan en dat zij die pachtovereenkomst vervolgens een paar keer hebben gewijzigd, voor het laatst bij de pachtwijzigingsovereenkomst van partijen van 2/21 november 2016. Die pachtwijzigingsovereenkomst is door de grondkamer Oost goedgekeurd op 24 maart 2017.
In die pachtovereenkomst zijn beheervoorschriften opgenomen en staat onder meer:
“Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:1. de jaarlijkse pachtprijs wijzigt per 1 januari 2016 van € 1.268,52 naar € 1.168,45, welke gewijzigde pachtsom voor het eerst verschuldigd is op 1 mei 2017.(…)
De wijziging gaat in op 1 januari 2016.
De overige bepalingen en bedingen van de oorspronkelijke overeenkomst en de wijzigingsovereenkomsten blijven onverminderd van kracht.
Pachter ontvangt subsidie van de provincie Overijssel voor het beheer van de gepachte percelen rietland.
2. Bij het op 6 juni 2017 ingekomen verzoek van pachter (op grond van artikel 7:333 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek) om herziening van de tegenprestatie (pachtprijs) heeft pachter de grondkamer verzocht de hoogst toelaatbare pachtprijs te bepalen. De grondkamer heeft bij de beschikking van
22 februari 2018 de pachtprijs bepaald op € 318,-- per jaar, met ingang van 1 mei 2017. Verpachter is het niet eens met die beschikking en heeft bezwaren tegen die beschikking aangevoerd. Hierna zal de Centrale Grondkamer op die bezwaren ingaan. Daarbij zal de Centrale Grondkamer verpachter en pachter volgen in de manier waarop waar zij de gepachte percelen aanduiden, namelijk als perceel 1 (5.82.21 ha) en percelen 2 t/m 5 (23.87.74 ha).
3. Verpachter heeft als meest vergaande bezwaar aangevoerd dat bij percelen 2 t/m 5 - anders dan bij perceel 1 - geen sprake is van bedrijfsmatige rietteelt, maar van natuurbeheer. Volgens verpachter is er wat betreft percelen 2 t/m 5 daarom geen sprake van een pachtovereenkomst. Erop gelet dat de pachtwijzigingsovereenkomst van november 2016 is goedgekeurd door de grondkamer, ziet de Centrale Grondkamer geen aanleiding om in het kader van de beoordeling van het verzoek van pachter om herziening van de pachtprijs de vraag te beantwoorden of bij percelen 2 t/m 5 sprake is van een pachtovereenkomst. Op dit bezwaar van verpachter gaat de Centrale Grondkamer dan ook niet verder in.
4. Verpachter heeft verder nog bezwaren aangevoerd tegen de berekening door de grondkamer van de hoogst toelaatbare pachtprijs. Voordat de Centrale Grondkamer op die bezwaren zal ingaan, zal zij eerst bepalen dat deskundigen, op een nog te bepalen tijdstip, de hoogst toelaatbare pachtprijs van de aan de orde zijnde percelen land (percelen 1 t/m 5) met ingang van 1 mei 2017 zullen taxeren en hun bevindingen ter kennis van partijen zullen brengen. In de gegeven omstandigheden ziet de Centrale Grondkamer daartoe aanleiding. De Centrale Grondkamer merkt op dat zij in een procedure als de onderhavige zelfstandig een oordeel moet bepalen.
5. Verder zal de Centrale Grondkamer iedere beslissing aanhouden.

Beslissing

De Centrale Grondkamer, beschikkende in hoger beroep:
bepaalt dat deskundigen, op een nog te bepalen tijdstip, de hoogst toelaatbare pachtprijs van de aan de orde zijnde percelen land (percelen 1 t/m 5) met ingang van 1 mei 2017 zullen taxeren en dat zij hun bevindingen ter kennis van partijen zullen brengen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven op 10 januari 2019 door mrs. Th.C.M. Willemse, F.P.J. Lock en
L.M. Croes en de deskundige leden mr. ing. H.J. Vinke en ir. J.H. Jurrius, in tegenwoordigheid van
mr. M. Vriend als griffier.