ECLI:NL:CBB:2025:92

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
24/940
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake subsidieaanvraag COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 februari 2025 uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van 30 mei 2023. De onderneming, [naam 1] B.V., had een verzoek ingediend om herziening van de uitspraak waarin het College had beslist op het beroep tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat. Dit besluit, genomen op 22 maart 2022, verklaarde het bezwaar van de onderneming tegen de afwijzing van de subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021 ongegrond. De onderneming stelde dat de minister in eerdere besluiten ten onrechte rekening had gehouden met vooruitbetalingen bij de berekening van het omzetverlies, wat leidde tot ongelijke behandeling.

De zitting vond plaats op 23 januari 2025, waar de gemachtigde van de onderneming en de vertegenwoordigers van de minister aanwezig waren. Het College overwoog dat op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een onherroepelijke uitspraak herzien kan worden op basis van feiten en omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden en die niet bekend waren bij de indiener van het verzoek. Het College concludeerde echter dat de onderneming geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

Daarom werd het verzoek om herziening afgewezen. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. W.J.A.M. van Brussel, met mr. M. Ettema als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/940
uitspraak met toepassing van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2025 op het verzoek van

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (onderneming)

(gemachtigde: drs. [naam 2] RB)
om herziening van de uitspraak van het College van 30 mei 2023, zaaknummer 22/819 (ECLI:NL:CBB:2023:263).

Procesverloop

Met de uitspraak van 30 mei 2023 (bestreden uitspraak) heeft het College beslist op het beroep van de onderneming tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat (nu: de minister van Economische Zaken) van 22 maart 2022 waarmee hij het bezwaar van de onderneming tegen de afwijzing van de subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal (Q2) van 2021 ongegrond heeft verklaard.
De onderneming heeft verzocht om herziening van de bestreden uitspraak.
De minister heeft gereageerd op het verzoek van de onderneming.
De zitting was op 23 januari 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 3] en [naam 4] en de gemachtigde namens de onderneming en mr. drs. [naam 5] en mr. S. Piron namens de minister.

Overwegingen

1. De onderneming legt een herziene beslissing op bezwaar van de minister van 8 augustus 2024 ten grondslag aan het herzieningsverzoek. In dit besluit wijkt de minister naar aanleiding van de uitspraak van het College van 21 mei 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:341) af van de TVL op grond van het rechtszekerheidsbeginsel. Volgens de onderneming heeft de minister in twee besluiten betreffende de onderneming bij de berekening van het omzetverlies rekening gehouden met vooruitbetalingen. Die besluiten heeft de minister in het geval van de onderneming later gecorrigeerd. De minister heeft besluiten van twee andere recreatieondernemingen waarbij rekening is gehouden met vooruitbetalingen niet achteraf gecorrigeerd. De onderneming vindt dat sprake is van ongelijke behandeling en dat de bestreden uitspraak om die reden moet worden gecorrigeerd.
2 Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3 Het College wijst het verzoek af, omdat de onderneming geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb naar voren heeft gebracht. De onderneming heeft in de beroepszaak die heeft geleid tot de bestreden uitspraak al aangevoerd dat de minister in haar geval in twee kwartalen rekening had gehouden met vooruitbetalingen en dat daarmee ook rekening moest worden gehouden bij de berekening van de subsidie voor Q2 van 2021. Die informatie was dus bij de onderneming al bekend voor de uitspraak. Het College heeft daarover geoordeeld dat op grond van de TVL als omzet wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting en binnen die systematiek geen rekening kan worden gehouden met de vooruitbetalingen. Dat de minister naar aanleiding van de uitspraak van het College van 21 mei 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:341) over de toepassing van het rechtszekerheidsbeginsel heeft besloten om besluiten niet te herzien waarin hij ook ten onrechte rekening heeft gehouden met vooruitbetalingen, zijn geen feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden voor de bestreden uitspraak.
4 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2025.
W.J.A.M. van Brussel M. Ettema