ECLI:NL:CBB:2025:62

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
23/135
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake subsidie COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een onderneming en de minister van Economische Zaken. De onderneming had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister waarin de subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) was vastgesteld op € 0,- en een eerder betaald voorschot van € 4.657,81 werd teruggevorderd. De minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De onderneming stelde echter dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege de ziekte en burn-out van haar bestuurder.

Tijdens de zitting op 20 januari 2025 heeft de onderneming toegelicht dat de bestuurder sinds april 2021 lijdt aan long covid en in een ernstige burn-out verkeert, wat zijn vermogen om administratieve processen te beheren heeft aangetast. Het College heeft overwogen dat de persoonlijke omstandigheden van de bestuurder, waaronder zijn geestelijke gezondheid, de reden waren voor de termijnoverschrijding. Het College concludeerde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en dat de minister het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard.

De uitspraak van het College vernietigt het besluit van de minister van 17 november 2022 en draagt de minister op om opnieuw inhoudelijk op het bezwaar van de onderneming te beslissen. Tevens moet de minister het betaalde griffierecht van € 365,- aan de onderneming vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/135

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2025 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (onderneming)

en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. M. Achalhi en mr. J.W.P. van Oosten)

Procesverloop

Met het besluit van 24 mei 2022 (vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 4.657,81 teruggevorderd.
Met het besluit van 17 november 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming niet-ontvankelijk verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 20 januari 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2]
,namens de onderneming, bijgestaan door [naam 3] , en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1. Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar tegen het vaststellingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De minister heeft het bezwaarschrift tegen het op 24 mei 2022 verzonden vaststellingsbesluit ontvangen op 9 augustus 2022.
2 Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Niet in geschil is dat de onderneming na afloop van de bezwaartermijn bezwaar heeft gemaakt tegen het vaststellingsbesluit.
3 De onderneming voert aan dat haar bestuurder, sinds hij in april 2021 corona heeft gekregen, last heeft van long covid en in een ernstige burn-out situatie terecht is gekomen. Vanwege zijn geestestoestand heeft hij in mei 2022 medicatie gekregen. Pas rond augustus 2022 kon hij voorzichtig zijn eerste werkzaamheden als bestuurder oppakken. Door long covid en zijn burn-out is zijn brein aangetast. Dit beperkt hem in hoge mate om ingewikkelde processen goed en nauwkeurig af te handelen.
4 De minister stelt zich op het standpunt dat de argumentatie van de onderneming niet voldoende is om het bezwaar alsnog in behandeling te nemen.
5 Voor het kader voor de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding in het algemeen verwijst het College naar de uitspraak van (de grote kamer van) het College van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31).
6 Het College is van oordeel dat op grond van de door de onderneming aangevoerde persoonlijke omstandigheden van haar bestuurder het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift niet aan de onderneming kan worden toegerekend. Door zijn ziekte en een burn-out was het voor de bestuurder in en vlak na de bezwaarperiode moeilijk om goed overzicht te houden over administratieve processen en hulp van anderen in te roepen. Dit kan verklaren waarom de bestuurder niet binnen de termijn van zes weken na de verzending van het vaststellingsbesluit bezwaar heeft gemaakt, maar pas vijf weken na het verstrijken hiervan. Gelet hierop is het College van oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
7 Dit betekent dat de minister het bezwaar van de onderneming ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is gegrond, het besluit van 17 november 2022 zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 6:11 van de Awb en de minister moet opnieuw en nu inhoudelijk op het bezwaar van de onderneming beslissen. Het College geeft de minister mee om bij deze inhoudelijke beslissing te betrekken dat de onderneming op de zitting van 20 januari 2025 heeft gesteld dat hij diezelfde dag een suppletieaangifte heeft ingediend over Q1 van 2021.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de minister opnieuw beslist op het bezwaar van de onderneming;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan de onderneming te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. C.D.V. Efstratiades, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. C.D.V. Efstratiades