In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een onderneming en de minister van Economische Zaken. De onderneming had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister waarin de subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) was vastgesteld op € 0,- en een eerder betaald voorschot van € 4.657,81 werd teruggevorderd. De minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De onderneming stelde echter dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege de ziekte en burn-out van haar bestuurder.
Tijdens de zitting op 20 januari 2025 heeft de onderneming toegelicht dat de bestuurder sinds april 2021 lijdt aan long covid en in een ernstige burn-out verkeert, wat zijn vermogen om administratieve processen te beheren heeft aangetast. Het College heeft overwogen dat de persoonlijke omstandigheden van de bestuurder, waaronder zijn geestelijke gezondheid, de reden waren voor de termijnoverschrijding. Het College concludeerde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en dat de minister het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard.
De uitspraak van het College vernietigt het besluit van de minister van 17 november 2022 en draagt de minister op om opnieuw inhoudelijk op het bezwaar van de onderneming te beslissen. Tevens moet de minister het betaalde griffierecht van € 365,- aan de onderneming vergoeden.