ECLI:NL:CBB:2025:568
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- T. Pavićević
- C.T. Aalbers
- M.L. Noort
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het stikstof- en fosfaatgehalte in de eindvoorraad mest in 2018 door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 21 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het stikstof- en fosfaatgehalte in de eindvoorraad mest van een varkenshouderij in 2018. De onderneming, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, betwistte de methodiek die de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur had gehanteerd bij het vaststellen van de gemiddelde gehalten van de in 2018 afgevoerde mest. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de minister terecht was uitgegaan van de gemiddelde gehalten van de afgevoerde mest, en dat de onderneming niet had aangetoond dat deze gemiddelden niet representatief waren.
De onderneming voerde aan dat de minister niet had mogen uitgaan van de gemiddelde gehalten van de in 2018 afgevoerde mest, en dat de rechtbank een onjuiste uitleg had gegeven aan het begrip 'best beschikbare gegevens' in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Het College oordeelde echter dat de minister op goede gronden had gehandeld en dat de gegevens van de 314 bemonsterde en geanalyseerde vrachten een representatief beeld gaven van de eindvoorraad in 2018. De onderneming had niet aangetoond dat er specifieke omstandigheden waren die een andere benadering rechtvaardigden.
Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister de juiste procedure had gevolgd bij het vaststellen van de mestgehalten. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van de meststoffenregelgeving en de rol van de minister in het handhaven van deze regelgeving. De beslissing is openbaar uitgesproken en onderstreept de noodzaak voor ondernemingen om hun bedrijfsvoering aan te passen aan de geldende normen en regelgeving.