In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1], handelend onder de naam [naam 2], en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De minister had op 1 september 2023 de eerder aan [naam 2] voor 2022 uitbetaalde basis- en vergroeningsbetaling herberekend en lager vastgesteld, en het te veel betaalde bedrag teruggevorderd. Dit besluit werd door de minister in een later besluit van 8 december 2023 ongegrond verklaard, waarop [naam 2] beroep instelde. Tijdens de zitting op 21 juli 2025 waren zowel [naam 1] als de gemachtigden van de minister aanwezig.
De zaak draait om de herziening van de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling, die door de minister was verlaagd vanwege een randvoorwaardenkorting van 3% die was opgelegd na een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De inspectie had geconstateerd dat [naam 2] meerdere randvoorwaarden op het gebied van dierenwelzijn had overtreden. [naam 2] betwistte de rechtmatigheid van het bedrijfsbezoek en de daaruit voortvloeiende besluiten, maar het College oordeelde dat het bewijs rechtmatig was verkregen en dat de minister verplicht was de uitbetaling te herzien.
Het College concludeerde dat de minister de herberekening van de uitbetaling correct had uitgevoerd en dat de terugvordering van het onverschuldigde bedrag van € 967,41 rechtmatig was. Het beroep van [naam 2] werd ongegrond verklaard, en het College benadrukte dat de minister niet kon afwijken van eerder vastgestelde besluiten zonder gegronde redenen. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor begunstigden om te voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria en andere verplichtingen die aan de toekenning van landbouwsteun zijn verbonden.