ECLI:NL:CBB:2025:47
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de voortzetting van een onderneming in het kader van subsidieaanvragen COVID-19
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in de zaken 23/455 en 23/467, waarbij de v.o.f. [naam 1] in beroep ging tegen de afwijzing van haar subsidieaanvragen door de minister van Economische Zaken. De aanvragen waren ingediend op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (SVL) voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022. De minister had de aanvragen afgewezen met het argument dat de onderneming geen startende onderneming was, maar een voortzetting van een eerder restaurant. De onderneming stelde dat zij wel degelijk een startende onderneming was, omdat zij op 1 juli 2020 was ingeschreven in het handelsregister, terwijl het eerdere restaurant per 1 april 2020 was uitgeschreven.
Tijdens de zitting op 14 oktober 2024 werd het standpunt van de onderneming verdedigd door haar gemachtigden, terwijl de minister zijn verweerschrift indiende. Het College heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het College concludeerde dat er sprake was van een voortzetting van de onderneming, omdat de nieuwe onderneming op hetzelfde adres was gevestigd, onder dezelfde naam opereerde, dezelfde bedrijfsactiviteiten had en de activa en passiva van het eerdere restaurant had overgenomen. De drie maanden tussen de uitschrijving van het eerdere restaurant en de inschrijving van de nieuwe onderneming waren niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van een nieuwe onderneming.
Daarom heeft het College geoordeeld dat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarden voor subsidie op grond van de SVL, en heeft het de beroepen ongegrond verklaard. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden, en de bestreden besluiten blijven in stand.