ECLI:NL:CBB:2025:47

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
23/455 en 23/467
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortzetting van een onderneming in het kader van subsidieaanvragen COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in de zaken 23/455 en 23/467, waarbij de v.o.f. [naam 1] in beroep ging tegen de afwijzing van haar subsidieaanvragen door de minister van Economische Zaken. De aanvragen waren ingediend op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (SVL) voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022. De minister had de aanvragen afgewezen met het argument dat de onderneming geen startende onderneming was, maar een voortzetting van een eerder restaurant. De onderneming stelde dat zij wel degelijk een startende onderneming was, omdat zij op 1 juli 2020 was ingeschreven in het handelsregister, terwijl het eerdere restaurant per 1 april 2020 was uitgeschreven.

Tijdens de zitting op 14 oktober 2024 werd het standpunt van de onderneming verdedigd door haar gemachtigden, terwijl de minister zijn verweerschrift indiende. Het College heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het College concludeerde dat er sprake was van een voortzetting van de onderneming, omdat de nieuwe onderneming op hetzelfde adres was gevestigd, onder dezelfde naam opereerde, dezelfde bedrijfsactiviteiten had en de activa en passiva van het eerdere restaurant had overgenomen. De drie maanden tussen de uitschrijving van het eerdere restaurant en de inschrijving van de nieuwe onderneming waren niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van een nieuwe onderneming.

Daarom heeft het College geoordeeld dat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarden voor subsidie op grond van de SVL, en heeft het de beroepen ongegrond verklaard. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden, en de bestreden besluiten blijven in stand.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/455 en 23/467

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2025 in de zaken tussen

v.o.f. [naam 1] , te [woonplaats] (onderneming)

(gemachtigde: D.J. Nieuwenhuijze)
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigde: mr. S.F. Hu)

Procesverloop

Met afzonderlijke besluiten van 6 september 2022 heeft de minister de aanvragen van de onderneming voor een subsidie voor startende MKB-ondernemingen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (SVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 en het eerste kwartaal (Q1) van 2022 afgewezen.
Met afzonderlijke besluiten van 12 december 2022 (bestreden besluiten) heeft de minister de bezwaren van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 14 oktober 2024. Aan de zitting hebben genoemde gemachtigden deelgenomen. Voor de onderneming hebben verder deelgenomen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .

Overwegingen

Inleiding
1. De onderneming exploiteert een restaurant. Zij heeft aanvragen om subsidie ingediend op grond van de SVL. Volgens de onderneming is zij namelijk een startende onderneming. De minister stelt zich op het standpunt dat sprake is van een voortgezette onderneming. De onderneming heeft het restaurant van de vorige eigenaar overgenomen. De minister stelt daarnaast dat de onderneming geen startende onderneming is omdat zij niet in de vereiste periode in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) is ingeschreven.
Standpunt van de onderneming
2 Volgens de onderneming is zij een startende onderneming als bedoeld in de SVL. Op 1 juli 2020 is de onderneming ingeschreven in het handelsregister van de KvK. Er is geen sprake van voortzetting van het eerdere restaurant zoals de minister stelt. De onderneming heeft uitdrukkelijk niet dat restaurant overgenomen. De onderneming wijst erop dat het andere restaurant weliswaar dezelfde naam had en op hetzelfde adres was gevestigd, maar dat het een ander KvK-nummer had en dat het restaurant is beëindigd en per 1 april 2020 is uitgeschreven uit het handelsregister van de KvK.
Standpunt van de minister
3 De minister heeft zich in de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat in dit geval sprake is van een voortzetting. Uit het handelsregister van de KvK blijkt dat de onderneming op 7 mei 2018 voor het eerst is ingeschreven. Dit valt niet in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021 zodat niet aan de voorwaarden van de SVL wordt voldaan. Volgens de minister is de inschrijfdatum van de onderneming namelijk 24 juni 2020.
Beoordeling door het College
4.1
Over de vraag of sprake is van een voortzetting van een bestaande onderneming, heeft het College diverse uitspraken gedaan. Uit de uitspraak van 22 augustus 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:445) en de daarin genoemde rechtspraak, volgt dat bij de beantwoording van die vraag moet worden gekeken naar de kenmerkende eigenschappen in de oude en nieuwe situatie. Elementen die daarbij kunnen worden betrokken, zijn bijvoorbeeld of een nieuwe eigenaar de onderneming inclusief handelsnaam, vaste activa, personeel en klantenbestand heeft overgenomen, of sprake is van hetzelfde vestigingsadres en of sprake is van dezelfde bedrijfsactiviteiten.
4.2
Het College is met de minister van oordeel dat de onderneming het eerdere restaurant heeft voortgezet. De onderneming is namelijk gevestigd op hetzelfde adres als het eerdere restaurant, zij drijft de onderneming onder dezelfde naam, er is sprake van dezelfde bedrijfsactiviteiten en de onderneming heeft de activa en passiva van het eerdere restaurant overgenomen. Het feit dat er een periode van drie maanden zit tussen de uitschrijving van het eerdere restaurant uit het handelsregister van de KvK en de inschrijving van de onderneming, maakt niet dat enkel om deze reden sprake is van een nieuw gestarte onderneming.
4.3
Nu sprake is van een voortzetting voldoet de onderneming niet aan de voorwaarden om voor subsidie op grond van de SVL in aanmerking te komen. De vraag naar de inschrijvingsdatum van de onderneming in het handelsregister hoeft daarom niet besproken te worden.
4.4
Dit betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven.
Slotsom
5.1
De beroepen zijn ongegrond.
5.2
De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. P.M. Beishuizen