Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2025 in de zaak tussen
Reisbalans B.V., te Amersfoort,
(hierna gezamenlijk: de MaaS-aanbieders)
de staatssecretaris Openbaar Vervoer en Milieu
Procesverloop
Overwegingen
Commissie/DEI. Dit betekent dat wordt gehandeld in strijd met artikel 106, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 102, van het VWEU als het verlenen van het exclusieve recht zonder aanvullende maatregelen het reële risico meebrengt dat de concessiehouder misbruik maakt van zijn machtspositie. Daarbij geldt dat dit (potentiële) misbruik ook kan plaatsvinden op een - bestaande - aanpalende markt.
Hoffmann-La Roche, 18 juni 1991, ECLI:EU:C:1991:254;
ERT,3 juli 1991, ECLI:EU:C:1991:286;
AKZO,en 10 december 1991, ECLI:EU:C:1991:464;
Porto di Genova.In wat de staatssecretaris daarover heeft aangevoerd ziet het College geen grond om aan te nemen dat zich hier een uitzonderingssituatie voordoet als gevolg van de aanwezigheid van compenserende afnemersmacht (vgl. het arrest van het Hof van Justitie van 14 februari 1978, ECLI:EU:C:1978:22;
United Brands) of het bestaan van een reële dreiging van toekomstige uitbreiding door bestaande concurrenten of door toetreding van potentiële concurrenten (vgl.
Hoffmann-La Roche). Het beroep van de staatssecretaris op de uitspraak van het College van 1 juni 2021, ECLI:NL:CBB:2021:560, slaagt niet. In die zaak oordeelde het College dat NS geen economische machtspositie heeft bij de concurrentie
omhet spoor. In de context van deze zaak gaat het echter om de positie van NSR
ophet spoor en is relevant dat de HRN-concessie is verleend tot en met 24 december 2033 en dus voor een lange periode.
.Die markt is nauw verweven met de bestaande markt voor MaaS-dienstverlening waarvan het (concessie)vervoer per trein veruit het belangrijkste element is. Treinvervoer is namelijk dé “grondstof” voor het aanbod van MaaS-dienstverleners en zonder die grondstof is dat aanbod onbestaanbaar. De wijze waarop NSR haar uitsluitende recht uitoefent kan dan ook (rechtstreeks) invloed hebben op de mate waarin MaaS-dienstverleners marktactiviteiten kunnen (blijven) ontplooien. Daarbij komt dat er spanning bestaat tussen aan de ene kant het belang dat NSR als concessiehouder en MaaS-dienstverlener heeft bij de omzet uit treinvervoer, en aan de andere kant haar wholesale aanbod dat de MaaS-dienstverleners in staat moet stellen tot een marktaanbod dat (doordat ten minste gelijke tarieven worden geboden) kan concurreren met het retail aanbod van NSR. Het wholesale aanbod van NSR, dat het verwezenlijken van het beleidsdoel “deur-tot-deur-reis” moet dragen, is nauwelijks aan voorwaarden gebonden. Het onderzoek ‘Gelijk speelveld voor bedrijvenkaartaanbieders’ van 28 augustus 2023 van de Autoriteit Consument en Markt (ACM), uitgevoerd naar aanleiding van de motie-Minhas van 28 september 2022 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 23 645, nr. 777), en het in opdracht van de MaaS-aanbieders uitgebrachte rapport ‘Vermeden kosten van NS bij de wederverkoop van treintickets’ van 6 mei 2024 van e-Conomics bevestigen een beperking van de concurrentieruimte onder de vorige HRN-concessie en met de huidige concessievoorwaarden is de situatie niet wezenlijk veranderd. Het eveneens in opdracht van de MaaS-aanbieders uitgebrachte rapport ‘(Mogelijk) Misbruik van Dominantie’ van 10 februari 2025 waarin e-Conomics onderzoekt of de recente HRN-concessie kan leiden tot misbruik van de dominante positie van NSR, maakt voldoende aannemelijk dat NSR via de inkoopcontracten die zij aanbiedt de omvang van de (retail) markt en het concurrentieproces kan bepalen. Verder vindt ook e-Conomics aanwijzingen dat de marges van de MaaS-dienstverleners in de praktijk lager zijn dan die van NSR doordat in de DKC niet alle vermeden kosten zijn meegenomen. Daarnaast lijkt sprake te zijn van prijsdiscriminatie en niet-prijsgerelateerde discriminatie, zoals beperkte toegang tot aanvullende faciliteiten waaronder treinklassewissel en restituties bij vergeten in- en uitchecken. Ook lijkt de dalurenkorting voor MaaS-dienstverleners niet in verhouding te staan tot de (consumenten)kortingen die NSR in haar eigen MaaS-aanbod geeft. Hieruit volgt dat het risico reëel is dat NSR met de machtspositie op de markt voor openbaar personenvervoer per trein op het HRN de concurrentie op de MaaS-markt belemmert.
In de MaaS-waardige bestekseisen zijn verschillende randvoorwaarden opgenomen. Deze voorwaarden waar ook NS richting derden onder andere aan moet voldoen zijn: (1) transparant, (2) non-discriminerend en (3) concurrerend. De MaaS-waardige bestekseisen zijn van toepassing voor alle derde partijen. Deze randvoorwaarden borgen een gelijk speelveld voor mobiliteitsdienstverleners en MaaS-aanbieders.”
Beslissing
- draagt de staatssecretaris op om uiterlijk per 1 september 2025 de gebreken in de HRN-concessie te herstellen met inachtneming van de aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- treft de voorlopige voorziening dat de staatssecretaris met inachtneming van het herstelde artikel 44 van de HRN-concessie een besluit neemt over het referentieaanbod van NSR en, indien nodig, een besluit tot vaststelling van het resell tarief, alles uiterlijk op 1 oktober 2025, en bepaalt dat deze voorlopige voorziening vervalt zodra het College einduitspraak heeft gedaan;
- houdt iedere verdere beslissing aan.