ECLI:NL:CBB:2025:247

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
24/229
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over dwangsom in bestuursrechtelijke procedure

Op 8 april 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een onderneming tegen de minister van Klimaat en Groene Groei. De onderneming had eerder beroep aangetekend tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister, wat op 30 april 2024 gegrond werd verklaard. Het College had de minister opgedragen om binnen twee weken besluiten te nemen op de aanvragen op grond van de Tijdelijke subsidieregeling tegemoetkoming blokaansluitingen en had bepaald dat de minister een dwangsom verbeurde per bulkaanvraag voor elke dag dat hij de gestelde termijn overschreed.

In de verzetprocedure betoogde de minister dat hij de beslistermijn vóór het verstrijken ervan had verlengd en dat hij binnen de verlengde termijn had beslist, waardoor het beroep ten onrechte gegrond was verklaard. Tijdens de zitting trok de minister zijn eerdere standpunt over de verlenging van de beslistermijn in, wat leidde tot de conclusie dat zijn procesbelang bij het verzet was vervallen. Het College verklaarde het verzet van de minister niet-ontvankelijk.

De onderneming voerde in verzet aan dat het College ten onrechte de hoogte van de verbeurde dwangsom niet had vastgesteld. Het College oordeelde echter dat de onderneming in haar oorspronkelijke beroep niet had verzocht om de hoogte van de dwangsom vast te stellen, waardoor deze vraag geen onderdeel van het beroep was. Het verzet van de onderneming werd daarom ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 8 april 2025.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/229

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 april 2025 op de verzetten van

[naam] B.V., te [woonplaats] (de onderneming)

(gemachtigde: A.O. van den Burg)
en

de minister van Klimaat en Groene Groei

(gemachtigden: J. Wols en M. Werner)

Procesverloop

De onderneming en de minister hebben verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dus zonder zitting, van 30 april 2024.
De zitting was op 24 februari 2025. De gemachtigden hebben aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. Met de uitspraak van 30 april 2024 heeft het College het beroep van de onderneming tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard. Het College heeft de minister daarbij opgedragen om binnen twee weken alsnog besluiten te nemen op de aanvragen op grond van de Tijdelijke subsidieregeling tegemoetkoming blokaansluitingen en bepaald dat de minister aan de onderneming een dwangsom verbeurt per bulkaanvraag voor elke dag waarmee hij de gestelde termijn overschrijdt.
2 De minister heeft binnen de door het College gestelde termijn alsnog besluiten op aanvraag genomen.
3 De minister heeft zowel in het verweerschrift in beroep als in het verzetschrift betoogd dat geen sprake is geweest van niet tijdig beslissen. Hij heeft daartoe gesteld dat hij de beslistermijn vóór het verstrijken ervan heeft verlengd en vervolgens binnen de verlengde beslistermijn heeft beslist. Het beroep was daarom volgens de minister ten onrechte gegrond verklaard en voor het opleggen en het vaststellen van dwangsommen bestond daarmee geen grond. Op de zitting heeft de minister het standpunt verlaten dat de beslistermijn vóór het verstrijken ervan is verlengd.
4 Het gewijzigde standpunt van de minister brengt mee dat hij niet langer vindt dat het College met de uitspraak van 30 april 2024 onjuist heeft beslist. Hiermee is het procesbelang van de minister bij het verzet vervallen. Het College zal daarom het verzet van de minister niet-ontvankelijk verklaren.
5 De onderneming heeft in verzet betoogd dat het College met de uitspraak van 30 januari 2024 ten onrechte niet de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom heeft vastgesteld.
6 Het College stelt vast de onderneming in haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet heeft verzocht om tevens de hoogte van een - eventueel - verbeurde dwangsom vast te stellen, zoals artikel 8:55c van de Awb verlangt. De vraag of en zo ja tot welke hoogte een dwangsom als bedoeld in afdeling 4.1.3 van de Awb is verbeurd was daarmee geen onderdeel van het beroep, zodat het College daarover niet kon en dus ook niet hoefde te beslissen. Het verzet van de onderneming zal daarom ongegrond worden verklaard.
7 Het College overweegt, ten overvloede, nog het volgende. In de uitspraak van 30 april 2024 is de minister veroordeeld in de proceskosten van de onderneming voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dat is, achteraf bezien, ten onrechte. Het College verwijst daarvoor naar zijn uitspraak van 25 maart 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:198). In de voorliggende zaak heeft de minister de proceskostenveroordeling niet bestreden, zodat deze buiten de omvang van het geding in verzet valt.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het verzet van de minister niet-ontvankelijk;
  • verklaart het verzet van de onderneming ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, mr. R.W.L. Koopmans en mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van J.R. Willemstein, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.
w.g. T.G.M. Simons w.g. J.R. Willemstein