Op 8 april 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een onderneming tegen de minister van Klimaat en Groene Groei. De onderneming had eerder beroep aangetekend tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister, wat op 30 april 2024 gegrond werd verklaard. Het College had de minister opgedragen om binnen twee weken besluiten te nemen op de aanvragen op grond van de Tijdelijke subsidieregeling tegemoetkoming blokaansluitingen en had bepaald dat de minister een dwangsom verbeurde per bulkaanvraag voor elke dag dat hij de gestelde termijn overschreed.
In de verzetprocedure betoogde de minister dat hij de beslistermijn vóór het verstrijken ervan had verlengd en dat hij binnen de verlengde termijn had beslist, waardoor het beroep ten onrechte gegrond was verklaard. Tijdens de zitting trok de minister zijn eerdere standpunt over de verlenging van de beslistermijn in, wat leidde tot de conclusie dat zijn procesbelang bij het verzet was vervallen. Het College verklaarde het verzet van de minister niet-ontvankelijk.
De onderneming voerde in verzet aan dat het College ten onrechte de hoogte van de verbeurde dwangsom niet had vastgesteld. Het College oordeelde echter dat de onderneming in haar oorspronkelijke beroep niet had verzocht om de hoogte van de dwangsom vast te stellen, waardoor deze vraag geen onderdeel van het beroep was. Het verzet van de onderneming werd daarom ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 8 april 2025.