ECLI:NL:CBB:2025:239

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
22/1244
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete voor overschrijding van de bezettingsdichtheid in een pluimveestal

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een boete die was opgelegd aan een pluimveebedrijf wegens overschrijding van de maximaal toegestane bezettingsdichtheid in de pluimveestal. De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur had een boete van € 3.000,- opgelegd, omdat het pluimveebedrijf op 30 mei 2018 de bezettingsdichtheid van 42 kg/m2 had overschreden. Het College oordeelde dat de methode die de minister hanteert voor het berekenen van de bezettingsdichtheid correct is en dat het pluimveebedrijf niet aannemelijk heeft gemaakt dat de berekening tot een onjuist resultaat heeft geleid. Het College bevestigde de bevindingen van de NVWA en de rechtbank Rotterdam, die eerder had geoordeeld dat de gegevens die door de pluimveehouder waren geregistreerd, juist waren. Het College oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar matigde deze tot € 2.400,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van het waarborgen van dierenwelzijn en de noodzaak voor pluimveebedrijven om zich aan de geldende regels te houden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1224

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 april 2025 op het hoger beroep van:

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (pluimveebedrijf) (gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2022, kenmerk 19/4901 in het geding tussen
het pluimveebedrijf
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. M.M. de Vries)
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (de Staat)

Procesverloop in hoger beroep

Het pluimveebedrijf heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 7 juni 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:4295, aangevallen uitspraak).
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De zitting was op 10 oktober 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen. Voor het pluimveebedrijf waren tevens aanwezig [naam 2] en [naam 3] .
Het pluimveebedrijf heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het College de Staat als partij aangemerkt.

Inleiding en grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Het gaat in dit hoger beroep om de bezettingsdichtheid in de pluimveestal van het pluimveebedrijf. Voor deze stal geldt een maximale bezettingsdichtheid van 42 kg/m2. Het pluimveebedrijf begint in een lege stal met een aantal kuikens (de opzetdatum). Die kuikens groeien daar op en aan het eind van de mestronde, na een aantal weken, gaan ze naar de slachterij. Veel kuikenhouders, waaronder het pluimveebedrijf, kiezen ervoor om bij het opzetten met meer kuikens te starten dan het geldende maximum voor de bezettingsdichtheid aan het einde van de mestronde toelaat. Om dat maximum aan het eind toch niet te overschrijden wordt tussentijds een deel van de kuikens al naar de slachterij afgevoerd; dit heet uitladen. De achtergebleven kuikens gaan op een later moment ook naar het slachthuis; dit heet wegladen (de stal is daarna leeg). De bezettingsdichtheid van een stal wordt door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) berekend op basis van het gewicht van de kuikens die bij het slachthuis worden aangevoerd. Over die berekeningsmethode heeft de rechtbank Rotterdam in een andere zaak advies gevraagd aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB). Op 8 maart 2022 heeft de rechtbank in die zaak uitspraak gedaan onder kenmerk ECLI:NL:RBROT:2022:1614.
1.3
Op 10 juli 2018 heeft een toezichthouder van de NVWA bij het pluimveebedrijf een administratieve inspectie uitgevoerd. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een naar waarheid opgemaakt rapport van bevindingen van 10 juli 2018 (rapport van bevindingen). Dit rapport vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende.
“Ik zag in de bedrijfsgegevens die staan geregistreerd in [naam 4] dat op het
veehouderijbedrijf [naam 1] B.V. vleeskuikens zijn gehouden. Ik zag in de
gegevens dat [naam 1] B.V. de opgegeven maximum bezettingsgraad heeft
overschreden. Ik zag dat de bezetting bij één koppel hoger was dan de toegestane
maximale bezetting van 42 kg/m2.

Stal 2

Ik heb een onderzoek naar de bezetting van stal 2 ingesteld. Deze stal staat
geregistreerd als stal met een maximale bezetting van 42 kg/m2. Ik stelde door
middel van analyse van de bedrijfsgegevens vast dat de bezettingsgraad in de
vleeskuikenstal hoger dan 42 kg/m2 was ten tijde van de afvoer van de
vleeskuikens bij het uitladen op 30 mei 2018. Zie hiervoor ook bijlage 1.
[…]

Bijlage 1

Ik zag in de gegevens van [naam 4] voor het bedrijf [naam 1] B.V. de volgende bezettingsgegevens per stal, zo deze bekend zijn bij [naam 4] :
Stal 2
Kipnummer [nummer]
Oppervlakte stal 1191 m2
Opzetdatum
Datum
uitladen
Bezetting kg/
m2 bij uitladen
Datum wegladen
Bezetting kg/
m2 bij wegladen
24-04-2018
30-05-2018
43,08
06-06-2018
40,47
”.
1.4
Op basis van deze bevindingen en in overeenstemming met zijn voornemen tot het opleggen van een boete, heeft de minister met het besluit van 11 januari 2019 (boetebesluit) aan het pluimveebedrijf een boete opgelegd van € 3.000,-. De reden daarvoor is dat de maximaal toegestane bezettingsdichtheid van 42 kg/m2 op 30 mei 2018 in stal 2 was overschreden. Dit levert een overtreding op van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.50, eerste lid en vierde lid, aanhef en onder a, van het Besluit houders van dieren (Bhd). Omdat het pluimveebedrijf op 22 september 2017 eerder is beboet voor eenzelfde overtreding en er nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds die eerdere boete onherroepelijk is geworden, is de boete op grond van artikel 2.5 van het Bhd verhoogd tot de som van de voor de overtreding op te leggen boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde boete.
1.5
Met het besluit van 16 augustus 2019 (bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van het pluimveebedrijf tegen het boetebesluit ongegrond verklaard en dit besluit gehandhaafd.

De aangevallen uitspraak

2 De rechtbank heeft het beroep van het pluimveebedrijf ongegrond verklaard.
2.1
Over de bezettingsdichtheid in de pluimveestal van het pluimveebedrijf heeft de rechtbank het volgende overwogen. Gesteld noch gebleken is dat de gegevens waarmee de toezichthouder de bezettingsdichtheid heeft berekend niet juist waren. Volgens de rechtbank heeft het pluimveebedrijf niet aannemelijk gemaakt dat de meetmethode van de NVWA in haar geval daadwerkelijk tot een onjuist resultaat heeft geleid. Het pluimveebedrijf heeft niet nader met stukken onderbouwd dat bij het uitladen alleen de zwaardere kuikens worden gevangen. De rechtbank acht ook niet aannemelijk dat de berekening aan de hand van het gewicht van de uitgeladen kuikens bij eiseres tot een onjuiste uitkomst leidt, gelet op de uitspraak van 8 maart 2022. De rechtbank overweegt verder dat in die uitspraak van 8 maart 2022 de inhoud is beschreven van het deskundigenadvies dat de StAB heeft gegeven over de berekeningsmethode van de NVWA. In die uitspraak wordt geconcludeerd dat voldoende vaststaat dat de methode die de NVWA hanteert voor de berekening van de bezettingsdichtheid bij zowel het wegladen als het uitladen een correcte uitkomst geeft. Verder oordeelt de rechtbank wat het pluimveebedrijf betreft, voor zover het wijst op mogelijke gewichtsverschillen binnen de koppels en het al dan niet bestaan van verschillende groeisnelheden, dat in het geheel niet is onderbouwd dat die verschillen binnen haar koppels voorkomen, laat staan dat dergelijke verschillen tot een onjuiste uitkomst zouden leiden bij de berekening van de bezettingsdichtheid aan de hand van het gewicht van de uitgeladen kuikens. Gelet op de weergave van het StAB-advies in de uitspraak van 8 maart 2022 is dit volgens de rechtbank ook niet aannemelijk. De rechtbank concludeert dat voldoende vaststaat dat de methode die de NVWA hanteert voor de berekening van de bezettingsdichtheid een correcte uitkomst geeft, ook in het geval van het pluimveebedrijf. De minister heeft volgens de rechtbank dus terecht vastgesteld dat het pluimveebedrijf het beboetbare feit heeft begaan en dat hij bevoegd was het bedrijf daarvoor een boete op te leggen.
2.2
Over de hoogte van de boete overweegt de rechtbank dat een standaardboete van € 1.500,- voor deze overtreding is vastgesteld en dat de wetgever dus al een afweging heeft gemaakt welke boete bij deze overtreding evenredig moet worden geacht. De rechtbank acht dit standaardboetebedrag voor een overschrijding van de bezettingsdichtheid niet onevenredig. Het met de overtreden voorschriften gediende doel, het waarborgen van dierenwelzijn, staat volgens haar voorop. Het gaat hier om een overschrijding van de bezettingsdichtheid met meer dan een kilogram per m² en dat vindt de rechtbank niet zeer gering. Daarbij acht de rechtbank van belang dat door deze te hoge bezettingsdichtheid het welzijn van de kuikens in de stal is aangetast. Ook acht de rechtbank van belang dat het pluimveebedrijf zelf heeft gekozen voor deze wijze van het vullen van de stallen, met in het begin te veel kuikens waarvan later een deel wordt uitgeladen. De rechtbank wijst erop dat dit weliswaar geen ongebruikelijke methode is, maar van het pluimveebedrijf mag wel worden verwacht dat zij er in de uitvoering voor zorgt dat de bezettingsdichtheid nimmer wordt overschreden. Wat de verhoging van de boete naar € 3.000,- betreft, omdat het pluimveebedrijf anderhalf jaar eerder ook al voor eenzelfde overtreding is beboet, heeft de rechtbank erop gewezen dat de wetgever er nadrukkelijk voor gekozen heeft om herhaling van een overtreding zwaarder te beboeten door het op te leggen bedrag te verhogen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het doel van de boete ook is het afdoende voorkomen van herhaling in het specifieke geval. Ook het verhoogde boetebedrag vindt de rechtbank in dit geval niet onredelijk of onevenredig. Verder heeft het pluimveebedrijf geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de boete had moeten worden gematigd en is daarvan ook de rechtbank niet gebleken.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Standpunt van het pluimveebedrijf
3.1
Het pluimveebedrijf heeft zich in hoger beroep gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een overtreding. Volgens haar staat namelijk niet onomstotelijk vast dat de kuikens die zijn achtergebleven na het uitladen hetzelfde gemiddelde gewicht hadden als de uitgeladen kuikens. Onder verwijzing naar de conclusie in het advies van de StAB dat niet aannemelijk is dat de achterblijvers een substantieel snellere gewichtstoename doormaken dan reguliere kuikens, is het volgens haar a contrario geredeneerd ook niet aannemelijk dat de uitgeladen dieren voor uitlading sneller zouden zijn gegroeid dan de weggeladen dieren gedurende de periode na uitlading. Ook betekent de vermelding in het StAB-advies dat gebleken is dat tussen de koppels relatief grote gewichtsverschillen en groeisnelheden bestaan dat er bij de berekening van de bezetting niet klakkeloos vanuit kan worden gegaan dat de gewichten van weggeladen dieren een-op-een doorgerekend kunnen worden op de achtergebleven dieren. Ook blijkt uit de deskundigenrapportage dat de verschillen in groeisnelheid wel degelijk zodanig kunnen zijn dat een verschil in gewicht van 1,5% - 2,5% daaruit te verklaren valt: het betreft immers geen evidente substantiële overschrijding van de bezettingsdichtheid. Op de zitting heeft het pluimveebedrijf nog aangevoerd dat het in dit geval tussen het moment van opzetten en wegladen in zijn eigen administratie meer dan 600 kuikens mist. Dat betekent dat de gegevens die zijn vermeld in [naam 4] niet kloppen. Ook heeft het pluimveebedrijf op de zitting aangevoerd dat in het StAB-advies ten onrechte niet is meegenomen op welke locatie de uitgeladen dieren worden gewogen: op het bedrijf of bij de slachterij. Tijdens het vervoer naar de slachterij verliezen de dieren gewicht. Dat betekent dat er sprake kan zijn van ongelijke behandeling tussen bedrijven bij de beboeting.
3.2
Wat de hoogte van de boete betreft voert het pluimveebedrijf aan dat de rapporten van bevindingen van de toezichthouder overschrijdingen in de bezetting te zien geven van 0,01% tot wel meer dan 20%. Het verschil in dierenwelzijnsschending is enorm. Het pluimveebedrijf vindt het niet proportioneel dat in alle gevallen de standaardboete van € 1.500,- wordt opgelegd en – in rechte in eerste aanleg – als redelijk wordt gekwalificeerd.
3.3
Het pluimveebedrijf vindt de toepassing van de recidivebepaling buitenproportioneel. Hiertoe wijst het erop dat de recidiveovertreding van een geringere ernst is dan de eerdere overtreding, maar toch bestraft wordt met een verhoging van de boete.
Standpunt van de minister
4.1
Volgens de minister voldoet de methode die hij hanteert voor het berekenen van de bezettingsdichtheid op het uitlaadmoment en is dit bevestigd door de StAB en door de rechtbank Rotterdam. Over de a-contrario-redenering van het pluimveebedrijf merkt de minister op dat hij niet heeft gesteld dat de achtergebleven dieren na het uitladen minder snel zouden zijn gegroeid. Het pluimveebedrijf lijkt uit de lagere bezetting bij het wegladen af te leiden dat de dieren minder hard zijn gegroeid na het uitladen. Dat de bezetting na het uitladen lager is dan voor het uitladen is logisch, omdat er veel minder dieren in de stal zitten. De hoogte van de bezettingsdichtheid bij het wegladen in de stal is afhankelijk van meerdere factoren, zoals de groei van de dieren, maar ook het aantal dieren in de stal en de periode waarin de dieren de kans krijgen om te groeien. De minister heeft benadrukt dat de overtreding ziet op de overschrijding van de bezettingsdichtheid
voorhet uitladen. De gemiddelde groei na het uitladen zegt in principe niets over het feit of de bezettingsdichtheid bij het uitladen juist berekend is en is dus niet van belang.
De minister wijst erop dat de StAB heeft geconcludeerd dat het gemiddelde gewicht van de uitgeladen dieren representatief is voor het hele koppel in de stal en dat een willekeurige groep kuikens uit het koppel doorgaans een representatief gemiddeld gewicht heeft. Het pluimveebedrijf heeft niet onderbouwd waarom dit in zijn geval anders zou zijn en dat er binnen zijn koppels gewichtsverschillen en verschillen in groeisnelheden voorkomen.
Het is volgens de minister aan het pluimveebedrijf om aan te tonen dat het de zwaardere dieren uitlaadt en dat de berekening van de minister daarom niet representatief is. Daarin is het niet geslaagd. De minister concludeert dat de boete terecht is opgelegd.
4.2
Het is de minister niet duidelijk op welke rapporten het pluimveebedrijf zich baseert als het aangeeft dat er verschillende percentages van overschrijdingen zijn. De minister verwijst naar het oordeel in de aangevallen uitspraak dat het standaardboetebedrag van € 1.500,- voor een overschrijding van de bezettingsdichtheid niet onevenredig is, omdat het met de overtreden voorschriften gediende doel, het waarborgen van dierenwelzijn, voorop staat.
De minister is net als de rechtbank van mening dat een overschrijding (van de bezettingsdichtheid) van meer dan een kilogram (per m2) niet gering is. De minister benadrukt dat een overbezetting in een stal gevolgen heeft voor alle dieren in de betreffende stal. Er is daarom geen reden om de boete in dit geval te matigen.
4.3
Volgens de minister hoeft er bij de toepassing van de recidivebepaling geen rekening te worden gehouden met de omvang van de eerdere overschrijding(en). Ook in die zaken is al door de wetgever en minister de afweging gemaakt of de opgelegde boete evenredig is en eventueel gematigd moet worden. De wetgever heeft er nadrukkelijk voor gekozen om een herhaling van een overtreding zwaarder te beboeten door de boetes bij elkaar op te tellen. Volgens de rechtspraak wordt een verhoging, zoals hier aan de orde, ook niet onredelijk geacht.
4.4
Het pluimveebedrijf heeft verder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de boete gematigd zou moeten worden.
Wettelijk kader
5 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak, die deel uitmaakt van deze uitspraak
Oordeel van het College
Is sprake van een overtreding?
6.1
Zoals de rechtbank terecht tot uitgangspunt heeft genomen, rust in gevallen als deze, waarin een boete is opgelegd, de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. In beginsel mag een bestuursorgaan uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbijgegaan worden. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
6.2
In het rapport van bevindingen heeft de toezichthouder vastgesteld dat in stal 2 van het pluimveebedrijf de bezettingsdichtheid bij het uitladen op 30 mei 2018 43,08 kg/m2 bedroeg. Vanwege de overschrijding van de maximaal toegestane bezettingsdichtheid van 42 kg/m2 heeft de minister wegens overtreding van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.50, eerste lid en vierde lid, aanhef en onder a, van het Bhd een boete opgelegd.
6.3
Het College ziet geen grond voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouder. De minister maakt voor het berekenen van de bezettingsdichtheid gebruik van de gegevens die door de pluimveehouder in [naam 4] zijn geregistreerd. Op grond van artikel 2.52 van het Bhd en artikel 7b.8 (voorheen 6.8) van de Regeling houders van dieren moet de pluimveehouder bepaalde gegevens registreren en aan de minister verstrekken ten behoeve van het bepalen van de bezettingsdichtheid. Voor zover het pluimveebedrijf heeft gesteld dat er in [naam 4] voor stal 2 in de voorliggende periode meer dan 600 kuikens te veel zijn geregistreerd, stelt het College vast dat die stelling niet is onderbouwd. Als al van de juistheid van die stelling moet worden uitgegaan, dan was het aan het pluimveebedrijf om er zorg voor te dragen dat hij de juiste gegevens in [naam 4] registreert, hetgeen niet is gebeurd.
6.4
Het College is met de rechtbank van oordeel dat de methode die de minister hanteert voor het berekenen van de bezettingsdichtheid een correcte uitkomst geeft en in het geval van het pluimveebedrijf kan worden gehanteerd. Het College licht dit als volgt toe.
6.4.1
De vraag of de berekeningsmethode van de minister voldoet, was ook aan de orde in de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2022 (ECLI:RBROT:2022:1614). In afwachting van deze uitspraak is het beroep bij de rechtbank van het pluimveebedrijf aangehouden
.In de eerstbedoelde zaak heeft de rechtbank de StAB aangewezen als deskundige en heeft verzocht een verslag uit te brengen. Aan de StAB zijn vijf vragen voorgelegd
.De StAB heeft op 19 oktober 2021 advies uitgebracht.
6.4.2
Op de eerste vraag in het StAB-advies (“Is de wijze van berekening van de bezettingsgraad door de NVWA (op basis van de gewichtsgegevens van de op het slachthuis aangevoerde kuikens) in het algemeen voldoende om de bezetting in de stal van alle kuikens vast te stellen; geeft dit een correct gemiddelde weer?”) heeft de StAB het volgende geantwoord:
“In het algemeen, dat wil zeggen bij de gangbare bedrijfsvoering van Nederlandse vleeskuikenbedrijven, voldoet de wijze waarop de NVWA de bezettingsdichtheid op het uitlaadmoment berekent.”
6.4.3
Onder de bevindingen bij deze vraag merkt de StAB op dat zij het standpunt van de minister deelt dat de dieren die worden uitgeladen representatief zijn voor het hele koppel, omdat bij het uitladen een aanmerkelijk deel uit de stal wordt gehaald en de dieren een goede afspiegeling zijn van het koppel. Dit licht de StAB als volgt toe:
“De reguliere bedrijfsvoering bij vleeskuikenbedrijven, met stallen met grondhuisvesting, omvat het opzetten van een koppel per stal per mestronde waarvan de dieren in de beschikbare stalruimte door elkaar lopen. Weliswaar zijn er binnen een – in de praktijk gangbaar – gemengd koppel verschillen in grootte en gewicht tussen hanen (groter) en hennen (kleiner). Doordat aantalsmatig de verdeling binnen een koppel over beide geslachten min of meer gelijk is, zal een willekeurige groep kuikens uit het koppel doorgaans een representatief gemiddeld gewicht hebben, mits de groep niet te klein is. Bij het tussentijds uitladen wordt vooraf bepaald hoeveel dieren er worden gevangen en vervolgens gaat de vangploeg de stal in om de kuikens te vangen. Daarbij wordt niet gestuurd – kan niet worden gestuurd – op het gericht vangen van grote/zware exemplaren. De bij het uitladen gevangen kuikens vormen daarmee een willekeurige “greep” uit de aanwezige kuikens en zijn een representatieve afspiegeling van de kuikens in het koppel qua grootte en gewicht. Bij het uitladen wordt doorgaans circa 20 tot 30% van het totale koppel, gevangen, afgevoerd en gewogen. Dit kan als een representatieve steekproef van het totale koppel worden beschouwd. Het gemiddelde gewicht van de gevangen dieren is daarmee maatgevend voor het gemiddelde gewicht van alle, in de stal aanwezige, kuikens op het uitlaadmoment. De bezettingsdichtheid kan vervolgens worden berekend op basis van het gemiddelde kuikengewicht en het totaal aantal dieren in de stal vlak voor het uitladen, een en ander conform de gegevens die NVWA hierover krijgt aangeleverd.”
6.4.4
Verder is het volgens de StAB op basis van de beschikbare gegevens in de haar voorgelegde situatie, waarin de scheidingsmethode van lichtere en zwaardere kuikens is gehanteerd, niet aannemelijk dat de kuikens die na het uitladen achterblijven substantieel lichter waren dan de uitgeladen kuikens.
6.4.5
Ook merkt de StAB in het antwoord op de derde vraag (“Zijn er in de praktijk mogelijkheden om het vangen en scheiden van dieren zodanig te beïnvloeden dat voornamelijk de zwaardere dieren worden gevangen en de door de NVWA gebruikte berekening niet resulteert in een correct gemiddelde van de bezettingsgraad van alle dieren in een stal?”) op dat onder pluimveedeskundigen geen praktijkvoorbeelden bekend zijn van methoden/bedrijfsvoeringen die tot doel hebben het vangen en scheiden van dieren zo te beïnvloeden dat voornamelijk de zwaardere dieren worden gevangen bij het uitladen en (aantoonbaar) significant lichtere dieren achterblijven.
6.4.6
Met de rechtbank is het College van oordeel dat het pluimveebedrijf niet aannemelijk heeft gemaakt dat de berekeningsmethode in zijn geval tot een onjuist resultaat heeft geleid. Het pluimveebedrijf heeft alleen gesteld en niet onderbouwd dat binnen zijn koppels verschillende groeisnelheden voorkomen en dat bij het uitladen alleen de zwaardere kuikens worden gevangen. Ook is niet gebleken van een ongelijke behandeling van het pluimveebedrijf ten opzichte van andere pluimveebedrijven door de plek waar de dieren worden gewogen.
6.5
Gelet op het bovenstaande is het College van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de minister terecht de overtreding van een te hoge bezettingsdichtheid in de stal heeft vastgesteld en dus bevoegd was om het pluimveebedrijf daarvoor een boete op te leggen.
Hoogte van de boete
7.1
De boete voor een overtreding als hier aan de orde is, is in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren (Besluit handhaving) in samenhang gelezen met artikel 1.2 en de bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren (Regeling handhaving) vastgesteld op € 1.500,-. In artikel 2.5 van het Besluit handhaving is, voor zover hier van belang, bepaald dat indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, de bestuurlijke boete gelijk is aan de som van de op grond van artikel 2.2 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete. Op grond van deze bepaling heeft de minister de boete voor het pluimveebedrijf vastgesteld op € 3.000,-.
7.2
Het pluimveebedrijf stelt dat het niet proportioneel is dat in alle gevallen een standaardboete wordt opgelegd bij overtreding van de bezettingsdichtheid, omdat een kleine overschrijding tot een kleinere welzijnsschending leidt dan een grote overschrijding. Omdat de gevolgen van de overtreding gering zijn, moet het boetebedrag worden gematigd en op zijn minst worden gehalveerd. Daarnaast is het volgens het pluimveebedrijf in dit geval disproportioneel om het boetebedrag wegens recidive te verhogen tot € 3.000,- omdat er sprake is van een geringe overschrijding.
7.3
Het College begrijpt het standpunt van het pluimveebedrijf zo dat het betoogt dat de standaardboete gehalveerd had moeten worden en de recidivebepaling niet toegepast had moeten worden, omdat er volgens het pluimveebedrijf sprake is van een geringe overschrijding van de bezettingsdichtheid. Het College ziet echter geen aanleiding voor het oordeel dat de in artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving bedoelde risico’s of gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu in dit geval gering zijn of ontbreken. De overtreden voorschriften hebben als doel dat het dierenwelzijn wordt gewaarborgd en het College is met de rechtbank van oordeel dat de overschrijding van de bezettingsdichtheid met meer dan 1 kilogram per m2 niet gering is. Een dergelijke overbezetting in een stal heeft gevolgen voor (het welzijn van) de dieren in die stal. Bovendien betreft het hier een overschrijding van de onder voorwaarden maximaal toegestane bezettingsdichtheid van 42 kg/m2. Ook heeft het pluimveebedrijf er zelf voor gekozen om bij het opzetten met meer kuikens te starten dan het geldende maximum voor de bezettingsdichtheid aan het einde van de mestronde toelaat en tussentijds een deel uit te laden. Voor een halvering van het standaardboetebedrag of een verdere matiging ziet het College dan ook geen aanleiding. Ook oordeelt het College dat het boetebedrag terecht is verhoogd zoals artikel 2.5 van het Besluit handhaving bepaalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de wetgever er nadrukkelijk voor heeft gekozen om herhaling van een overtreding zwaarder te beboeten door het op te leggen bedrag te verhogen. Het doel van de boete is namelijk ook het afdoende voorkomen van herhaling in het specifieke geval. Het pluimveebedrijf heeft ook in hoger beroep geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de boete had moeten worden gematigd. Gelet op de aard en ernst van de overtreding is het College met de rechtbank van oordeel dat de door de minister opgelegde boete van € 3.000,- passend en geboden is.
Overschrijding van de redelijke termijn
8.1
Het pluimveebedrijf heeft op de zitting verzocht om matiging van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het College overweegt hierover het volgende.
8.2
In punitieve zaken geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties (bezwaar, beroep en hoger beroep) in beginsel is overschreden als die procedure in haar geheel langer duurt dan vier jaar.
8.3
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen met het voornemen tot boeteoplegging van 3 december 2018. Het College ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou moeten bedragen. Op het moment van deze uitspraak is deze redelijke termijn overschreden met twee jaar en ruim vijf maanden. Deze overschrijding is volledig aan de rechterlijke fase toe te rekenen. In deze fase heeft de rechtbank partijen op 19 maart 2021 bericht dat het onderzoek werd heropend en de zaak werd aangehouden in afwachting van de uitkomst van een soortgelijke zaak die door de meervoudige kamer van de rechtbank werd behandeld en waarin de StAB werd verzocht om een advies uit te brengen. Het College oordeelt dat alleen de periode van aanhouding vanwege het uitbrengen van het StAB-advies in mindering kan worden gebracht bij het berekenen van de overschrijding van de redelijke termijn
.
Dit betekent dat de periode van 19 maart 2021 tot het moment van uitbrengen van het StAB-advies op 19 oktober 2021 (zeven maanden) buiten beschouwing kan worden gelaten.
De redelijke termijn is dus overschreden met twee jaar en ruim vijf maanden, verminderd met zeven maanden, derhalve met één jaar en ruim tien maanden.
In de gevallen waarin de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden is overschreden, handelt het College naar bevind van zaken. Het College ziet aanleiding de boete te matigen met 20% tot een bedrag van € 2.400,-.

Slotsom

9.1
Het hoger beroep slaagt niet. Wegens overschrijding van de redelijke termijn zal het College de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover het de hoogte van de boete betreft. Daarom zal het College het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, dat besluit vernietigen voor zover het de hoogte van de boete betreft en het boetebesluit in zoverre herroepen. Het College zal de boete vaststellen op € 2.400,-. Voor het overige wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.
9.2
Nu de overschrijding van de redelijke termijn is veroorzaakt door de duur van de behandeling bij het College, zal het College de Staat veroordelen in de door het pluimveebedrijf in hoger beroep hiervoor gemaakte proceskosten. Het College stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 453,50 (één punt voor het indienen van het verzoek ter zitting bij het College, met een wegingsfactor van 0,5 en een waarde per punt van € 907,-).

Beslissing

Het College:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het de hoogte van de boete betreft;
  • verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, voor zover het de hoogte van de boete betreft;
  • herroept het boetebesluit in zoverre en stelt de boete vast op € 2.400,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van het pluimveebedrijf tot een bedrag van € 453,50;
  • draagt de minister op het in beroep betaalde griffierecht aan het pluimveebedrijf te vergoeden;
  • bepaalt dat de griffier van het College het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 548,- aan het pluimveebedrijf terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, mr. M.P. Glerum en mr. M.J. Jacobs, in aanwezigheid van mr. F.J.J. van West de Veer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.
w.g. T. Pavićević w.g. F.J.J. van West de Veer

Bijlage

Wet dieren
Artikel 2.2 Houden van dieren
[…]
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het negende lid, voor dieren of voor dieren behorende tot bepaalde diersoorten of diercategorieën, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:
a. een verbod op de aanwezigheid op of in de nabijheid van een bedrijf van bepaalde:
1° diervoeders;
2° diergeneesmiddelen, of
3° andere
stoffenof materialen voor zover die een risico kunnen opleveren voor de diergezondheid, het welzijn van dieren, de volksgezondheid, het milieu of de kwaliteit van een dierlijk product;
b. de ruimte of het terrein waar dieren worden gehouden, waaronder:
1° de afmeting, uitvoering en vormgeving;
2° de wanden, de vloer en de grond;
3° de voorzieningen, waaronder de voeder- en drinkwatervoorziening;
4° de verlichting, luchtverversing en verwarming;
4a° de brandveiligheid;
5° het onderbrengen of afzonderen van zieke dieren, dieren die mogelijk met een besmettelijke ziekteverwekker zijn besmet, of dieren met een bepaalde gezondheidstoestand;
6° de afrasteringen en beschutting, en
7° de ligging ten opzichte van onroerende zaken en ruimten waar zich mensen kunnen bevinden;
c. de wijze waarop dieren worden gehouden, waaronder:
1° het vastleggen of aangebonden houden van dieren;
2° het gescheiden houden van dieren, al naar gelang de leeftijd, het geslacht of de soort;
3° het groeperen van dieren;
4° het aantal dieren dat in één ruimte wordt gehouden, en
5° de ruimte waarover dieren kunnen beschikken;
d. de verzorging, de behandeling, het africhten, de voedering en de drenking van dieren;
e. het gebruik en de bewaring van bepaalde diervoeders, alsmede een verbod daarop;
f. de bestrijding van organismen die schadelijk zijn voor de gezondheid of het welzijn van dieren;
g. de reiniging en ontsmetting van ruimten en aanwezige gereedschappen en andere instrumenten of uitrustingen waarmee dieren in aanraking kunnen komen;
h. het opslaan van kadavers buiten de nabijheid van dieren;
i. het bijeenbrengen, het aanvoeren en het afvoeren van dieren;
j. de bedrijfsbegeleiding door een dierenarts;
k. de bij de houder, de personen die bij hem in dienst zijn en de personen die voor hem diensten verrichten aanwezige kennis over het houden van dieren;
l. het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van gegevens, onder meer over:
1° dieren, waaronder de gezondheidstoestand, geboorte- en sterftegevallen;
2° bezoekers van bedrijven, en vervoermiddelen;
3° de herkomst, bestemming of verplaatsing van dieren, en
4° de herkomst, ontvangst, bereiding, bewerking, verwerking en verdere behandeling, opslag en bewaring van diervoeders en diergeneesmiddelen, alsmede het gebruik van diervoeders, onderscheidenlijk het toepassen van diergeneesmiddelen;
m. de te verrichten onderzoeken bij dieren of in ruimten of op terreinen en gebieden waar dieren kunnen worden gehouden, naar de aanwezigheid van besmettelijke dierziekten, zoönosen, ziekteverschijnselen, ziekteverwekkers of organismen die drager van een ziekteverwekker kunnen zijn, of naar de werking van vaccins;
n. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers;
o. de behandeling en aanbieding voor onderzoek van doodgeboren of gestorven dieren, levende dierlijke producten, onvoldragen vruchten of nageboorten;
p. de gevallen waarin een dierenarts of een ander persoon die is toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van een diergeneeskundige handeling, wordt geconsulteerd;
q. de voorwaarden waaronder, met betrekking tot de wijze waarop dieren worden gehouden op het bedrijf een bij of krachtens de maatregel aangewezen exclusieve aanduiding mag worden gebruikt, en
r. een verbod op het houden van bepaalde diersoorten of diercategorieën, indien niet is voldaan aan ten aanzien van dat dier gestelde regels als bedoeld in de onderdelen b,c,d,e,f,k,l en p.
[…]
Besluit houders van dieren
Artikel 2.48. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
bezettingsdichtheid: totale levende gewicht van vleeskuikens die tegelijkertijd in de stal per vierkante meter bruikbare oppervlakte aanwezig zijn;
[…]
koppel: groep vleeskuikens die in een stal zijn ondergebracht en gelijktijdig in die stal aanwezig zijn;
pluimveebedrijf: productieplaats waar vleeskuikens worden gehouden;
richtlijn 2007/43/EG: Externe link:richtlijn 2007/43//EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU 2007, L 182);
stal: gebouw op een pluimveebedrijf waar een koppel vleeskuikens wordt gehouden;
vleeskuiken: dier van de soort Gallus gallus dat wordt gehouden voor de productie van vlees.
Artikel 2.50. Toepasselijkheid voorschriften
1. Het is verboden vleeskuikens te houden.
2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing indien:
a. de bezettingsdichtheid niet hoger is dan 33 kg/m2, en
b. wordt voldaan aan de artikelen 2.51 tot en met 2.54.
3 In afwijking van het eerste lid en het tweede lid, onderdeel a, is het toegestaan vleeskuikens te houden met een hogere bezettingsdichtheid dan 33 kg/m2, indien:
a. de bezettingsdichtheid niet hoger is dan 39 kg/m2, en
b. wordt voldaan aan de artikelen 2.55 tot en met 2.58.
4 In afwijking van het eerste lid, het tweede lid, onderdeel a en het derde lid, is het toegestaan vleeskuikens te houden met een hogere bezettingsdichtheid dan 39 kg/m2, indien:
a. de bezettingsdichtheid niet hoger is dan 42 kg/m2, en
b. wordt voldaan aan het gestelde bij of krachtens de artikelen 2.55 tot en met 2.64.
Artikel 2.52. Registratie
1. De houder registreert voor elke stal de volgende gegevens:
het aantal binnengebrachte vleeskuikens;
de bruikbare oppervlakte;
de kruising of het ras van de vleeskuikens, indien bekend;
ten aanzien van iedere controle, het aantal dood aangetroffen vleeskuikens met een indicatie van de oorzaken, indien bekend, alsmede het aantal gedode vleeskuikens, met de reden, en
het resterende aantal vleeskuikens in het koppel nadat er vleeskuikens uit zijn verwijderd voor verkoop of slacht.
2 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden drie jaren bewaard en worden bij een inspectie of op verzoek aan Onze Minister ter beschikking gesteld.
3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verzamelen en verstrekken van gegevens die noodzakelijk zijn voor het bepalen van de bezettingsdichtheid.
Regeling houders van dieren
Artikel 7b.2. Kennisgeving hogere bezettingsdichtheid
1. De kennisgeving, bedoeld in artikel 2.55, eerste lid, van het besluit, en de kennisgeving, bedoeld in artikel 2.59, eerste lid, van het besluit, geschiedt aan de minister.
2 Voor de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruikt gemaakt van een door de minister ter beschikking gesteld middel.
3 De kennisgeving gaat per stal vergezeld van de volgende gegevens:
a. het unieke subregistratienummer, bedoeld in artikel 5a.1, derde lid;
het relatienummer van de houder;
het stalnummer dat is bevestigd aan de buitenkant van de stal;
de adresgegevens van de stal;
de bruto oppervlakte van de stal in vierkante meters;
het bouwjaar van de stal en, indien van toepassing, het jaar waarin een grondige verbouwing met directe gevolgen voor het dierenwelzijn heeft plaatsgevonden.
4 De houder kan verstrekking van gegevens als bedoeld in het derde lid achterwege laten, voor zover deze gegevens zijn gemeld via een elektronisch portaal dat ingevolge artikel 1.4, derde lid, Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren is aangewezen als elektronisch portaal door middel waarvan de registratie, bedoeld in artikel 5b.66 plaatsvindt.
Artikel 7b.4. Berekening bezettingsdichtheid
1. De bezettingsdichtheid van een stal wordt berekend op basis van de bruikbare oppervlakte van de stal, gelijk aan de bruto oppervlakte van de stal.
2 Indien een stal is uitgerust met voersystemen waaronder de kuikens redelijkerwijs niet kunnen lopen of liggen wordt voor het bepalen van de bruikbare oppervlakte, bedoeld in het eerste lid, een forfaitaire aftrek gehanteerd van 1,7% van de bruto oppervlakte van de stal.
Artikel 7b.8. Verstrekking gegevens aantallen vleeskuikens
1. Ten behoeve van het bepalen van de bezettingsdichtheid draagt de houder, bedoeld in de artikelen 7b.2 en 7b.3, er zorg voor dat per koppel de volgende gegevens worden verstrekt aan de minister:
a. het aantal binnengebrachte vleeskuikens, bedoeld in artikel 2.52, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
de datum waarop de vleeskuikens die uit de stal zijn verwijderd met het oogmerk om te worden geslacht, in de stal zijn geplaatst;
het aantal vleeskuikens dat uit de stal is verwijderd met het oogmerk om te worden geslacht;
het levend gewicht van de vleeskuikens, bedoeld in onderdeel c, op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop zij worden geslacht;
de datum waarop de vleeskuikens, bedoeld in onderdeel c, zijn geslacht;
het resterende aantal vleeskuikens, bedoeld in artikel 2.52, eerste lid, onderdeel e, van het besluit.
2 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden verstrekt binnen 30 dagen nadat de laatste vleeskuikens van het betreffende koppel uit de stal zijn verwijderd met het oogmerk om te worden geslacht.
3 De houder bewaart de gegevens, bedoeld in het eerste lid, gedurende drie jaren na de datum van de verstrekking bij de gegevens die op grond van artikel 2.52 van het besluit worden geregistreerd.
4 Artikel 7b.2, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 2.2 Boetecategorieën
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
[…]
b. categorie 2: € 1500;
[…]
Artikel 2.3 Gevolgen volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn
Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a. gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b. ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.
Artikel 2.5 Recidive
1. Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.
[…]
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 1.2 Indeling categorieën bestuurlijke boete
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Besluit houders van dieren Categorie
Artikel 2.50 2