ECLI:NL:CBB:2025:23

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
23/1461
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vrijstelling van deelname aan bedrijfstakpensioenfonds na wijziging bedrijfsactiviteiten

Op 21 januari 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen Chainges International B.V. en Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg (Bpf Vervoer). De zaak betreft een hoger beroep van Bpf Vervoer tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2023, waarin het beroep van Chainges gegrond werd verklaard. Chainges had verzocht om vrijstelling van de verplichting om deel te nemen aan het bedrijfstakpensioenfonds, omdat zij al een eigen pensioenvoorziening had getroffen. Bpf Vervoer had deze vrijstelling echter beperkt tot werknemers die al langer dan zes maanden in dienst waren, wat door de rechtbank als onterecht werd beoordeeld. Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de vrijstelling niet beperkt kan worden tot alleen de bestaande werknemers, maar ook geldt voor toekomstige werknemers. Bpf Vervoer werd veroordeeld in de proceskosten van Chainges, die op €1.814,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1461

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 januari 2025 op het hoger beroep van:

Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg(Bpf Vervoer)
(gemachtigde: mr. dr. E. Lutjens),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2023, kenmerk ROT 21/5005, in het geding tussen

Chainges International B.V., te Maarssen (Chainges)

(gemachtigde: mr. S.H. Kuiper).
en
Bpf Vervoer.

Procesverloop in hoger beroep

Bpf Vervoer heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 2 juni 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:4573).
Chainges heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
De zitting was op 20 november 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, verwijst het College naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2.
Bpf Vervoer is een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000). De deelname in Bpf Vervoer is wettelijk verplicht. Door wijziging van de bedrijfsactiviteiten geldt deze verplichting voor Chainges en haar werknemers vanaf 1 september 2020.
1.3.
Chainges had in 2019 al een eigen pensioenregeling getroffen. Daarom heeft zij Bpf Vervoer verzocht om haar op grond van artikel 2, aanhef en onder b, van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 (Vrijstellingsbesluit) vrijstelling te verlenen van de verplichte deelneming in Bpf Vervoer.
2.1
Bpf Vervoer heeft met het besluit van 20 april 2021 de vrijstelling uitsluitend verleend voor de werknemers die al op 1 maart 2020 bij Chainges in dienst waren, wat feitelijk een vrijstelling voor één werknemer betekent. Volgens Bpf Vervoer is de vrijstelling op grond van artikel 2 van het Vrijstellingsbesluit namelijk alleen mogelijk voor de werknemers die ten minste zes maanden voor het moment van de verplichtstelling al in dienst waren en deelnamen in de al getroffen pensioenregeling. Met het besluit van 12 augustus 2021 (het bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft Bpf Vervoer dat besluit gehandhaafd.
2.2
Chainges meent dat Bpf Vervoer de verleende vrijstelling ten onrechte beperkt tot de werknemers die op 1 maart 2020 bij haar in dienst waren.
3 Daarmee gaat het ook in hoger beroep om de uitleg van artikel 2 van het Vrijstellingsbesluit. Dit artikel verplicht Bpf Vervoer op verzoek van een werkgever voor alle of een deel van diens werknemers, met ingang van de dag dat de verplichtstelling in werking treedt respectievelijk als gevolg van gewijzigde bedrijfsactiviteiten op hem en zijn werknemers van toepassing wordt, vrijstelling te verlenen, indien:
a. die werknemers van die werkgever al deelnemen in een pensioenregeling die ten minste zes maanden voor het moment van indiening van de in behandeling genomen aanvraag tot verplichtstelling, van kracht was; of
b. indien de werkgever voor die werknemers al een pensioenvoorziening heeft getroffen die al ten minste zes maanden voor het moment dat de verplichtstelling op hem en zijn werknemers van toepassing wordt, van kracht was.

De aangevallen uitspraak

4 De rechtbank heeft het beroep van Chainges gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de beperking dat deze vrijstelling uitsluitend geldt voor de werknemers die reeds op 1 maart 2020 bij Chainges in dienst waren laten vervallen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 2, aanhef en onder b, van het Vrijstellingsbesluit geen enkel aanknopingspunt biedt voor de uitleg die Bpf Vervoer aan dit artikel geeft en dat moet worden aangenomen dat de op grond van dit artikel te verlenen vrijstelling voor zowel in dienst zijnde werknemers als voor toekomstige werknemers geldt.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1
Het College kan zich vinden in de overwegingen 3.2 tot en met 3.7 van de rechtbank. De rechtbank heeft een juiste uitleg gegeven aan artikel 2 van het Vrijstellingsbesluit. Het stond haar, anders dan Bpf Vervoer betoogt, vrij om hierbij de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling te betrekken, nu de tekst van dat artikel ruimte biedt voor uiteenlopende uitleg.
5.2
Aan haar wetsuitleg heeft de rechtbank ook de juiste gevolgen verbonden door de beperking dat de vrijstelling alleen geldt voor de werknemers die op 1 maart 2020 bij Chainges in dienst waren, te laten vervallen.
6.1
Het hoger beroep slaagt dus niet en het College zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
6.2
Het College veroordeelt Bpf Vervoer in de door Chainges in hoger beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.814,- (1 punt voor het verweer, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van €907,- en een wegingsfactor 1).
6.3
Op grond van artikel 8:109, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt van Bpf Vervoer een griffierecht van €548,- geheven.

Beslissing

Het College
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt Bpf Vervoer in de proceskosten van Chainges tot een bedrag van €1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. A. Venekamp en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in aanwezigheid van mr. C.S. de Waal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenenw.g. C.S. de Waal