ECLI:NL:CBB:2025:218

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
24/911 en 25/171
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar subsidie COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 april 2025, met zaaknummers 24/911 en 25/171, wordt de afwijzing van een herzieningsverzoek en de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar tegen een vaststellingsbesluit van de minister van Economische Zaken behandeld. De ondernemer, die handelde onder de naam [naam 2] en [naam 3], had geen vaststellingsverzoek ingediend en de minister had de subsidie ambtshalve vastgesteld op € 0,-. De ondernemer verzocht om herziening van dit besluit, maar de minister wees dit verzoek af, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De ondernemer was het niet eens met deze besluiten en stelde beroep in.

De ondernemer stelde dat hij door de COVID-19-pandemie onder grote druk stond en daardoor niet tijdig bezwaar had kunnen maken. Het College oordeelde echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat de ondernemer tijdig de benodigde omzetgegevens had kunnen aanleveren. De minister had het bezwaar van de ondernemer terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig was ingediend. Het College concludeerde dat de afwijzing van het herzieningsverzoek op goede gronden was en dat de beroepen ongegrond waren. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 24/911 en 25/171

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 in de zaken tussen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] en [naam 3], te [woonplaats] (ondernemer)
(gemachtigde: mr. A. Plantinga)
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. J.W.P. van Oosten en mr. J. van Veen)

Procesverloop

Met het besluit van 7 december 2022 (vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 80.590,60 teruggevorderd.
Zaaknummer 24/911 – afwijzing herziening vaststellingsbesluit
Met het besluit van 5 augustus 2024 heeft de minister het verzoek van de ondernemer om herziening van het vaststellingsbesluit afgewezen.
Met het besluit van 3 oktober 2024 (bestreden besluit 1) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek ongegrond verklaard.
Zaaknummer 25/171 – niet-ontvankelijk bezwaar vaststellingsbesluit
Met het besluit van 8 november 2024 (bestreden besluit 2) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer van 3 mei 2023 tegen het vaststellingsbesluit kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig is ingediend.
Alle zaken
De ondernemer heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 27 februari 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen: de ondernemer bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigden van de minister.
Overwegingen
Inleiding
1. De ondernemer heeft geen vaststellingsverzoek ingediend. De minister heeft daarop de subsidie (ambtshalve) vastgesteld op € 0,-, omdat hij niet over de omzetgegevens beschikte om het geleden omzetverlies te berekenen. De ondernemer heeft op 3 mei 2023 een e-mail naar de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland gestuurd over het vaststellingsbesluit en heeft op 15 april 2024 verzocht om herziening van het vaststellingsbesluit.
2 De minister heeft het herzieningsverzoek afgewezen, omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De ondernemer had de omzetgegevens op tijd kunnen en moeten aanleveren en hij had zo nodig bezwaar kunnen indienen tegen het vaststellingsbesluit. Daarnaast heeft de minister de e-mail van 3 mei 2023 alsnog aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het vaststellingsbesluit en het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de minister is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. De ondernemer is het niet eens met beide besluiten.
Standpunt van de ondernemer
3 De ondernemer vindt dat de minister het herzieningsverzoek ten onrechte heeft afgewezen. Het vaststellingsbesluit is genomen in een voor de ondernemer drukke en zware periode waarin de focus lag op het hoofd boven water houden. Alle activiteiten kwamen stil te liggen door de overheidsmaatregelen ter bestrijding van de COVID-19-pandemie terwijl de salarissen van 20 personeelsleden doorbetaald moesten worden. Daardoor heeft de ondernemer het vaststellingsbesluit over het hoofd gezien en niet tijdig bezwaar daartegen ingediend. Het is onredelijk om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren en het omzetverlies niet te beoordelen, terwijl hij feitelijk wel aan de vereisten van de TVL voldoet. De minister handelt in strijd met het evenredigheidsbeginsel door de ondernemer op grond van een vormfout niet voor subsidie (van ruim € 36.000,-) in aanmerking te laten komen. De ondernemer heeft namelijk door de overheidsmaatregelen een fors omzetverlies geleden.
Beoordeling door het College
Het kennelijk niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar (25/171)
4.1
Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt, in samenhang met artikel 6:7 van de Awb, dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
4.2
Dat de ondernemer te laat bezwaar heeft gemaakt, is niet in geschil. De vraag is of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Voor het kader van de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding verwijst het College naar zijn uitspraak van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31).
4.3
Het onder 4.1 weergegeven wettelijke systeem verlangt van de ondernemer dat hij tijdig bezwaar maakt tegen elk besluit waarmee hij het niet eens is. Onder het vaststellingsbesluit staat duidelijk vermeld dat de ondernemer hiertegen bezwaar kan maken, op welke wijze dat moet en binnen welke termijn. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de ondernemer om, ook in een moeilijke periode, termijnen te bewaken en zo nodig maatregelen te treffen als hij door omstandigheden daar zelf geen tijd voor heeft. Voor dat oordeel weegt mee dat in het besluit over de subsidieverlening voor Q4 van 2021 staat dat het subsidiebedrag niet vaststaat, het definitieve subsidiebedrag nog bepaald moet worden en dat sprake is van een voorschotbedrag. De ondernemer kon dus nog een informatieverzoek en een vaststellingsbesluit verwachten. Het feit dat een besluit ingrijpend van aard is dan wel grote financiële gevolgen heeft, speelt geen rol bij de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding (zie onder 2.2 van de uitspraak van 30 januari 2024). De termijnoverschrijding kan aan de ondernemer worden toegerekend.
4.4
De minister heeft het bezwaar van 3 mei 2023 terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De afwijzing van het herzieningsverzoek (24/911)
5.1
In zijn uitspraak van 4 maart 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:71, onder 2.1 tot en met 3.4) heeft het College uiteengezet wat de stand van de rechtspraak is over besluiten over herzieningsverzoeken, hoe de minister die rechtspraak heeft toegepast en hoe het College herzieningsverzoeken over besluiten op grond van de TVL beoordeelt. Voor die algemene overwegingen verwijst het College naar die uitspraak. In deze uitspraak beantwoordt het College alleen nog de vraag of de minister het herzieningsverzoek van de ondernemer op goede gronden heeft afgewezen.
5.2
De ondernemer heeft aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag gelegd. De ondernemer heeft, hoewel hij daartoe verplicht was, niet uiterlijk op 1 november 2022 een vaststellingsverzoek ingediend. De minister heeft daarna de subsidie op nihil vastgesteld, omdat hij geen omzetgegevens tot zijn beschikking had. De omzet over Q4 van 2021 was eind 2022 bij de ondernemer bekend. De ondernemer had de omzetcijfers in een tijdig vaststellingsverzoek of, indien dat niet mogelijk was, zelfs nog in een (tijdig ingediend) bezwaar tegen het vaststellingsbesluit bij de minister kunnen aanleveren. De ondernemer heeft dat allemaal niet gedaan. De constatering dat niet is gebleken van een nieuw feit of een veranderde omstandigheid kan de afwijzing van het herzieningsverzoek in beginsel dragen. Dat is slechts anders als het besluit om niet terug te komen van dat eerdere besluit evident onredelijk is.
5.3
Meerdere ondernemers hebben aangevoerd dat zij door de pandemie onder grote druk stonden om het hoofd boven water te houden en dat zij daardoor niet in staat waren (op tijd) bezwaar te maken en beroep in te stellen, of dat het hen is ontschoten. Naar het oordeel van het College (vergelijk (onder 3.4 van) de uitspraak van 4 maart 2025) maakt dit de afwijzing van het herzieningsverzoek op zichzelf nog niet evident onredelijk. Veel ondernemers die subsidie op grond van de TVL hebben aangevraagd en die een afwijzend besluit kregen, stonden onder grote druk en spanning door de overheidsmaatregelen ter bestrijding van de pandemie, maar hebben desondanks wel tijdig een vaststellingsverzoek ingediend of tijdig gebruikgemaakt van de mogelijkheid om tegen een afwijzend besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Voor een geslaagd beroep op de evidente onredelijkheid is dus vereist dat zich omstandigheden hebben voorgedaan die specifiek de ondernemer betreffen die zich erop beroept. Zulke omstandigheden zijn niet aanwezig. Dat het besluit het gevolg is van, zoals de ondernemer het noemt, een vormfout van zijn kant en dit grote financiële impact heeft, is niet zo’n omstandigheid. Daarbij is van belang dat de ondernemer de mogelijkheid heeft gehad om tegen het vaststellingsbesluit (tijdig) rechtsmiddelen aan te wenden. De ondernemer heeft dat niet tijdig gedaan: het bezwaar tegen het vaststellingsbesluit was te laat en het College zal het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring ongegrond verklaren (zaaknummer 25/171). Het indienen van een herzieningsverzoek biedt niet de mogelijkheid dit verzuim te herstellen. In het oordeel dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk is, ligt besloten dat het beroep van de ondernemer op het evenredigheidsbeginsel niet slaagt (vergelijk onder 4.2 van de uitspraak van 4 maart 2025).
5.4
De minister heeft het herzieningsverzoek van de ondernemer terecht afgewezen.
Slotsom
6 De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.
w.g. W.J.A.M. van Brussel w.g. M. Ettema