ECLI:NL:CBB:2025:19

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
23/109
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete opgelegd aan administratiekantoor wegens overtreding van de Wwft

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van administratiekantoor [naam 2] tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het administratiekantoor de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) had overtreden door geen melding te maken van ongebruikelijke transacties. Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) had een onderzoek ingesteld naar de naleving van de Wwft door [naam 2], na signalen van de Financiële Inlichtingen Eenheid. Het onderzoek richtte zich op de hoge contante omzet van de supermarkt, een cliënt van [naam 2]. De omzetcijfers toonden aan dat er een significant percentage van de omzet contant werd afgehandeld, wat volgens BFT een hoger risico op witwassen met zich meebracht. Het administratiekantoor had verscherpt toezicht moeten uitoefenen, maar dit was niet gebeurd. BFT legde een bestuurlijke boete op van € 4.800,-, die later werd verlaagd naar € 1.000,- omdat [naam 2] maatregelen had getroffen. In hoger beroep herhaalde [naam 2] haar verweren, maar het College van Beroep voor het Bedrijfsleven bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het College oordeelde dat de hoge contante omzet als een transactie moest worden aangemerkt en dat [naam 2] niet had voldaan aan de verplichtingen van de Wwft. De opgelegde boete werd als passend en geboden beschouwd, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/109

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 januari 2025 op het hoger beroep van:

Administratiekantoor [naam 1] v.o.f., ( [naam 2] )

(gemachtigde: mr. F. Jagersma),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2022, kenmerk ROT 22/190, in het geding tussen

[naam 2]

en

Bureau Financieel Toezicht, (BFT)

(gemachtigde: mr. drs. A.J. Rusting).

Procesverloop in hoger beroep

[naam 2] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 16 december 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:11096).
BFT heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
De zitting was op 20 november 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Voor [naam 2] was ook aanwezig haar vennoot [naam 3] [naam 1] en voor BFT was ook aanwezig [naam 4]

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, verwijst het College naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
[naam 2] is een administratiekantoor, waarvan [naam 5] [naam 1] één van de drie vennoten is.
1.3
Nadat uit informatie van de Financiële inlichtingen eenheid was gebleken dat [naam 5] [naam 1] geen melding van ongebruikelijke transacties had gedaan, deed BFT onderzoek bij [naam 2] naar de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) door [naam 2] . Dat onderzoek richtte zich in het bijzonder op het dossier supermarkt [naam 6] VOF te [woonplaats] (de supermarkt), cliënt van [naam 2] .
1.4
[naam 5] [naam 1] verzorgt sinds juni 2009 voor de supermarkt de verwerking van de administratie, de jaarrekening en de aangiften inkomstenbelasting, loonheffing en omzetbelasting. De omzet van de supermarkt bedroeg in 2018 € 1.709.093,- en in 2019 € 1.948.321,-, terwijl de contante omzet over deze jaren respectievelijk € 456.799,- en € 702.340,- bedroeg. Zowel aan de inkomstenzijde als de uitgavenkant vonden veel transacties per kas plaats.
1.5
De contante geldstromen in de exploitatie van de supermarkt vormen volgens BFT een hoger risico op witwassen en hadden reden moeten zijn voor een verscherpt cliëntenonderzoek door [naam 2] . [naam 2] heeft dat niet gedaan en heeft daarom de artikelen 3, tweede lid, aanhef en onder d, en 8 van de Wwft overtreden. BFT heeft daarom aan [naam 2] met het besluit van 7 april 2021 een bestuurlijke boete van € 4.800,- (2% van de omzet van [naam 2] ) opgelegd.
1.3
Met het besluit van 14 december 2021, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft BFT de boete verlaagd naar € 1.000.-, omdat [naam 2] inmiddels maatregelen had getroffen om te borgen dat zij voortaan aan de Wwft voldoet. Daarbij is BFT uitgegaan van 1% van de omzet van [naam 2] en heeft hij ermee rekening gehouden dat [naam 2] kosten voor rechtsbijstand heeft gemaakt. Het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar heeft BFT afgewezen.

Uitspraak van de rechtbank

2 De rechtbank heeft het beroep van [naam 2] ongegrond verklaard.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3 [naam 2] herhaalt in hoger beroep haar door de rechtbank verworpen beroepsgronden.
4.1
Het College kan zich vinden in de overwegingen 3.2 tot en met 3.4, 4.1, 4.2, 6.2 en 7 van de rechtbank. De rechtbank heeft daarmee terecht en overtuigend de door [naam 2] opgeworpen beroepsgronden verworpen. [naam 2] erkent dat zij zich tot het onderzoek door BFT niet ervan bewust was dat voor haar het regime van de Wwft van toepassing is. Daaruit volgt dat haar bedrijfsvoering niet was ingericht op de naleving van de uit die wet voortvloeiende verplichtingen.
4.2
In deze zaak gaat het vooral om de vraag of de hoge contante omzet als een transactie kan worden aangemerkt in de zin van de artikelen 3 en 8 van de Wwft. Dat is hier, zoals de rechtbank terecht overweegt, het geval. [naam 2] had ook weet van het in verhouding tot de totale omzet grote aandeel van de contante geldstromen. Daarom had [naam 2] verscherpt toezicht moeten uitoefenen op de supermarkt en dat heeft zij nagelaten. Dat vormt een overtreding van de Wwft. De delictsomschrijving bevat inderdaad, zoals de rechtbank heeft overwogen, geen schuldvereiste en, net als de rechtbank, ziet het College in dat wat [naam 2] heeft aangevoerd, geen reden dat haar van de overtreding geen enkel verwijt treft.
4.3
De (uiteindelijk) aan [naam 2] opgelegde boete is ook naar het oordeel van het College passend en geboden.
4.4
Voor vergoeding van de door [naam 2] in bezwaar gemaakte kosten ziet het College om dezelfde redenen als de rechtbank geen aanleiding.
4.5
Het hoger beroep slaagt dus niet en het College zal de aangevallen uitspraak bevestigen. BFT hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. A. Venekamp en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in aanwezigheid van mr. C.S. de Waal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenenw.g. C.S. de Waal