ECLI:NL:CBB:2025:140

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
23/1425, 23/1426 en 23/1427
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van subsidies op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 maart 2025, worden de verzoeken tot herziening van de TVL-besluiten van een onderneming behandeld. De minister van Economische Zaken had eerder subsidies vastgesteld op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 voor verschillende periodes in 2020 en 2021. De onderneming verzocht op 27 februari 2023 om herziening van deze besluiten, maar de minister wees dit verzoek af op 7 maart 2023. De onderneming ging in beroep tegen deze afwijzing, maar het College oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing onredelijk maakten. De onderneming had eerder geen bezwaar gemaakt tegen de vaststellingsbesluiten en de minister had de herzieningsverzoeken terecht afgewezen. De beroepen van de onderneming zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/1425, 23/1426 en 23/1427

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 maart 2025 in de zaken tussen

[naam 1] , te [plaats] (onderneming)

(gemachtigde: mr. M.T.C.A. Smets)
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. P. van Veen, mr. S.M. Piron en C. Zieleman)

Procesverloop

Met de besluiten van 16 maart 2021, 11 september 2021 en 22 december 2021 (vaststellingsbesluiten) heeft de minister de subsidies van de onderneming op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 en de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode juni tot en met september 2020, voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021 en voor het tweede kwartaal (Q2) van 2021, vastgesteld.
Op 27 februari 2023 heeft de onderneming verzocht om herziening van de vaststellingsbesluiten.
Met het besluit van 7 maart 2023 heeft de minister het herzieningsverzoek voor alle periodes afgewezen.
Met de besluiten van 15 mei 2023 (bestreden besluiten) heeft de minister de bezwaren van de onderneming tegen de afwijzing van de herzieningsverzoeken ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 25 november 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 2] en zijn gemachtigde namens de onderneming, en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De onderneming staat met twee SBI-codes ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Bij de vaststellingsbesluiten is de minister uitgegaan van de SBI-code 74.20.1 wat betreft de hoofdactiviteit van de onderneming. De onderneming heeft tegen de vaststellingsbesluiten geen bezwaar gemaakt.
1.2
De onderneming heeft tegen de vaststelling van haar TVL-subsidie voor het eerste kwartaal van 2022 (Q1 2022) wel bezwaar gemaakt. Zij heeft naar voren gebracht dat de minister ten onrechte uitgaat van SBI-code 74.20.1 en dat haar hoofdactiviteit onder SBI-code 59.12 valt. De onderneming heeft met deze SBI-code recht op een hogere subsidie. In deze bezwaarprocedure heeft de minister het bezwaar van de onderneming gegrond verklaard en de subsidie hoger vastgesteld op basis van SBI-code 59.12. De onderneming heeft naar aanleiding van de uitkomst van deze bezwaarprocedure om herziening van de vaststellingsbesluiten gevraagd.
1.3
Het College heeft deze zaak behandeld samen met 23 andere zaken over herzieningsverzoeken, verspreid over twee zittingsdagen. Daarbij heeft het College aandacht besteed aan de individuele omstandigheden in elke zaak, maar ook aan het beleid van de minister ten aanzien van herzieningsverzoeken over besluiten op grond van de TVL zoals dit uiteengezet is in het verweerschrift. In zijn uitspraak van 4 maart 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:71, onder 2.1 tot en met 3.4) heeft het College uiteengezet wat de stand van de rechtspraak is over besluiten over herzieningsverzoeken, hoe de minister die rechtspraak heeft toegepast en hoe het College herzieningsverzoeken over besluiten op grond van de TVL beoordeelt. Voor die algemene overwegingen verwijst het College naar die uitspraak. In deze uitspraak beantwoordt het College alleen nog de vraag of de minister de herzieningsverzoeken van de onderneming op goede gronden heeft afgewezen.
Oordeel van het College
2.1
De onderneming heeft aan haar herzieningsverzoeken ten grondslag gelegd dat, nu met de juiste SBI-code een hogere subsidie is vastgesteld voor Q1 2022, ook de subsidies voor de periodes juni tot en met september 2020, Q1 2021 en Q2 2021 hoger moeten worden vastgesteld. De vaststellingsbesluiten zijn immers gebaseerd op een onjuiste SBI-code. Een gewijzigd standpunt in een ander kwartaal is echter geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid (vergelijk de onder 1.3 genoemde uitspraak van het College van 4 maart 2025, onder 3.3). Dat betekent dat het standpunt van de minister dat de onderneming aan haar verzoeken geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, juist is. Dit kan de afwijzing van de verzoeken om terug te komen op in rechte onaantastbaar besluiten in beginsel dragen. Dat is slechts anders als de besluiten om niet terug te komen van die eerdere besluiten evident onredelijk zijn.
2.2
De onderneming heeft aangevoerd dat de besluiten om de vaststellingsbesluiten niet te herzien evident onredelijk zijn omdat dit aanzienlijke nadelige financiële consequenties voor de onderneming heeft en uit de bezwaarprocedure over Q1 2022 volgt dat zij recht heeft op een hogere subsidie. Onder verwijzing naar 3.4 van zijn uitspraak van … oordeelt het College dat dit geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die maken dat de afwijzing van de herzieningsverzoeken evident onredelijk zijn. Daarbij is van belang dat de onderneming de mogelijkheid heeft gehad om tegen de vaststellingsbesluiten rechtsmiddelen aan te wenden. Dat heeft zij niet gedaan. De minister heeft de herzieningsverzoeken van de onderneming terecht afgewezen.
3 De beroepen zijn ongegrond.
Beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. B. Bastein en mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A. Verhoeven