ECLI:NL:CBB:2025:138

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
24/423
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van subsidie op basis van onjuiste SBI-code in het kader van COVID-19 steunmaatregelen

In deze zaak heeft [naam 1] B.V. beroep ingesteld tegen de afwijzing van een herzieningsverzoek van de minister van Economische Zaken met betrekking tot de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020. De minister had eerder op 9 april 2021 een vaststellingsbesluit genomen, waarin de subsidie was vastgesteld op basis van SBI-code 62.01. De onderneming verzocht op 17 november 2023 om herziening van dit besluit, maar de minister wees dit verzoek af op 20 december 2023. Het bezwaar van de onderneming tegen deze afwijzing werd op 29 maart 2024 ongegrond verklaard, waarna de onderneming in beroep ging.

De zitting vond plaats op 25 november 2024, waarbij de onderneming en de minister vertegenwoordigd waren. De onderneming stelde dat de minister ten onrechte uitging van SBI-code 62.01, terwijl haar hoofdactiviteit onder SBI-code 59.11.1 valt, wat recht zou geven op een hogere subsidie. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft in zijn uitspraak van 4 maart 2025 geoordeeld dat de onderneming geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk maken. Het College benadrukte dat de onderneming de mogelijkheid had om tegen het vaststellingsbesluit rechtsmiddelen aan te wenden, maar dit niet heeft gedaan. De afwijzing van het herzieningsverzoek is derhalve terecht en het beroep van de onderneming is ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/423

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 maart 2025 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] (onderneming)

(gemachtigde: mr. L.J. Bloem)
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. P. van Veen, mr. S.M. Piron en C. Zieleman)

Procesverloop

Met het besluit van 9 april 2021 (vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie van de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) 2020 vastgesteld.
Op 17 november 2023 heeft de onderneming verzocht om herziening van het vaststellingsbesluit.
Met het besluit van 20 december 2023 heeft de minister het herzieningsverzoek afgewezen.
Met het besluit van 29 maart 2024 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 25 november 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 2] en de gemachtigde voor de onderneming en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De onderneming staat met meerdere SBI-codes ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Bij het vaststellingsbesluit is de minister uitgegaan van SBI- code 62.01 wat betreft de hoofdactiviteit van de onderneming. De onderneming heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het vaststellingsbesluit.
1.2
De onderneming heeft wat betreft het eerste, tweede, derde en vierde kwartaal van 2021 (Q1 2021, Q2 2021, Q3 2021 en Q4 2021) wel bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de subsidie. Zij heeft naar voren gebracht dat de minister ten onrechte uitgaat van SBI-code 62.01 en dat haar hoofdactiviteit onder SBI-code 59.11.1 valt. De onderneming heeft met deze SBI-code recht op een hogere subsidie. In de bezwaarprocedures over Q1 tot en met Q4 2021 heeft de minister het bezwaar van de onderneming gegrond verklaard en de subsidies hoger vastgesteld op basis van de SBI-code 59.11.1. De onderneming heeft naar aanleiding van de uitkomst van deze bezwaarprocedures om herziening van het vaststellingsbesluit gevraagd.
1.3
Het College heeft deze zaak behandeld samen met 23 andere zaken over herzieningsverzoeken, verspreid over twee zittingsdagen. Daarbij heeft het College aandacht besteed aan de individuele omstandigheden in elke zaak, maar ook aan het beleid van de minister ten aanzien van herzieningsverzoeken over besluiten op grond van de TVL zoals dit uiteengezet is in het verweerschrift. In zijn uitspraak van 4 maart 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:71, onder 2.1 tot en met 3.4) heeft het College uiteengezet wat de stand van de rechtspraak over besluiten over herzieningsverzoeken is, hoe de minister die rechtspraak heeft toegepast en hoe het College herzieningsverzoeken over besluiten op grond van de TVL beoordeelt. Voor die algemene overwegingen verwijst het College naar die uitspraak. In deze uitspraak beantwoordt het College alleen nog de vraag of de minister het herzieningsverzoek van de onderneming op goede gronden heeft afgewezen.
Oordeel van het College
2.1
De onderneming heeft aan haar herzieningsverzoek ten grondslag gelegd dat, nu met de juiste SBI-code hogere subsidies zijn vastgesteld voor Q1 tot en met Q4 2021, ook de subsidie voor Q4 2020 hoger moet worden vastgesteld. Het vaststellingsbesluit is namelijk gebaseerd op een onjuiste SBI-code. Een gewijzigd standpunt in een ander kwartaal is echter geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid (vergelijk de onder 1.3 genoemde uitspraak van het College van 4 maart 2025, onder 3.3). Dat betekent dat het standpunt van de minister dat de onderneming aan haar verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, juist is. Dit kan de afwijzing van het verzoek om terug te komen op een in rechte onaantastbaar besluit in beginsel dragen. Dat is slechts anders als het besluit om niet terug te komen van dat eerdere besluit evident onredelijk is.
2.2
De onderneming heeft aangevoerd dat het besluit om het vaststellingsbesluit niet te herzien evident onredelijk is, omdat zij met de juiste SBI-code aanspraak heeft op een hogere subsidie en duidelijk is dat de gehanteerde SBI-code onjuist is. Zij bevindt zich in een penibele financiële situatie en heeft daarom een hogere subsidie hard nodig. Onder verwijzing naar 3.4 van zijn uitspraak van 4 maart 2025 oordeelt het College dat dit geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die maken dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. Daarbij is van belang dat de onderneming de mogelijkheid heeft gehad om tegen het vaststellingsbesluit rechtsmiddelen aan te wenden en daarbij de (on)juistheid van de SBI-code naar voren te brengen. Dat heeft zij niet gedaan. De minister heeft het herzieningsverzoek van de onderneming terecht afgewezen.
3 Het beroep is ongegrond.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. B. Bastein en mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A. Verhoeven