ECLI:NL:CBB:2025:135

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
23/973
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van subsidie op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 maart 2025, zaaknummer 23/973, staat de herziening van een subsidie op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 centraal. De onderneming had op 16 september 2021 een subsidie aangevraagd, die door de minister van Economische Zaken was vastgesteld. Op 21 januari 2022 verzocht de onderneming om herziening van dit besluit, maar dit verzoek werd op 22 november 2022 afgewezen. De onderneming ging in beroep tegen deze afwijzing, maar het College verklaarde het beroep ongegrond.

De onderneming stelde dat de SBI-code die door de minister was gehanteerd onjuist was en dat een andere SBI-code beter zou passen bij haar activiteiten. Het College oordeelde echter dat de onderneming geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de afwijzing van het herzieningsverzoek konden rechtvaardigen. De rechtspraak van het College over herzieningsverzoeken werd in deze uitspraak besproken, waarbij het College benadrukte dat nieuwe rechtspraak op zich geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is. De onderneming had de mogelijkheid om tegen het vaststellingsbesluit bezwaar te maken, maar had dit te laat gedaan.

Uiteindelijk concludeerde het College dat de minister het herzieningsverzoek terecht had afgewezen, omdat de onderneming niet had aangetoond dat de afwijzing evident onredelijk was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 4 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/973

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 maart 2025 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] (onderneming)

(gemachtigde: mr. D. Gürses)
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. P. van Veen, mr. S.M. Piron en C. Zieleman)

Procesverloop

Met het besluit van 16 september 2021 (vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie van de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) 2020 vastgesteld.
Op 21 januari 2022 heeft de onderneming verzocht om herziening van het vaststellingsbesluit.
Met het besluit van 22 november 2022 heeft de minister het herzieningsverzoek afgewezen.
Met het besluit van 3 maart 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 25 november 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De onderneming staat met de SBI-code 46 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Bij het vaststellingsbesluit is de minister uitgegaan van deze SBI- code wat betreft de hoofdactiviteit van de onderneming. De onderneming heeft tegen het vaststellingsbesluit te laat bezwaar gemaakt en dit bezwaar is daarom niet-ontvankelijk verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is door het College ongegrond verklaard.
1.2
De onderneming heeft verzocht om herziening van het vaststellingsbesluit, omdat zij de SBI-code zoals geregistreerd in het handelsregister onjuist acht en vindt dat de SBI-code 56.10.1 beter past bij haar activiteiten. De onderneming wijst op voortschrijdende inzichten bij de minister naar aanleiding van jurisprudentie van het College en de naar aanleiding daarvan geopende mogelijkheid te verzoeken om herziening van de SBI-code voor Q4 2020.
1.3
Het College heeft deze zaak behandeld samen met 23 andere zaken over herzieningsverzoeken, verspreid over twee zittingsdagen. Daarbij heeft het College aandacht besteed aan de individuele omstandigheden in elke zaak, maar ook aan het beleid van de minister ten aanzien van herzieningsverzoeken over besluiten op grond van de TVL zoals dit uiteengezet is in het verweerschrift. In zijn uitspraak van 4 maart 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:71, onder 2.1 tot en met 3.4) heeft het College uiteengezet wat de stand van de rechtspraak is over besluiten over herzieningsverzoeken, hoe de minister die rechtspraak heeft toegepast en hoe het College herzieningsverzoeken over besluiten op grond van de TVL beoordeelt. Voor die algemene overwegingen verwijst het College naar die uitspraak. In deze uitspraak beantwoordt het College alleen nog de vraag of de minister het herzieningsverzoek van de onderneming op goede gronden heeft afgewezen.
Oordeel van het College
2.1
De onderneming heeft aan haar herzieningsverzoek ten grondslag gelegd dat, nu uit diverse uitspraken van het College volgt dat de minister nader onderzoek had moeten doen naar de juistheid van de geregistreerde SBI-code, ook bij haar de SBI-code dient te worden aangepast
.Nieuwe rechtspraak is echter geen nieuw feit of veranderde omstandigheid (vergelijk de onder 1.3 genoemde uitspraak van het College van 4 maart 2025, onder 3.3). Dat betekent dat het standpunt van de minister dat de onderneming aan haar verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, juist is. Dit kan de afwijzing van het verzoek om terug te komen op een in rechte onaantastbaar besluit in beginsel dragen. Dat is slechts anders als het besluit om niet terug te komen van dat eerdere besluit evident onredelijk is.
2.2
De onderneming heeft aangevoerd dat het besluit om het vaststellingsbesluit niet te herzien evident onredelijk is, omdat zij met de juiste SBI-code aanspraak heeft op een hogere subsidie en duidelijk is dat de gehanteerde SBI-code onjuist is. Onder verwijzing naar 3.4 van zijn uitspraak van 4 maart 2025 oordeelt het College dat dit geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die maken dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. Daarbij is van belang dat de onderneming de mogelijkheid heeft gehad om tegen het vaststellingsbesluit rechtsmiddelen aan te wenden en daarbij de (on)juistheid van de SBI-code naar voren te brengen. Dat heeft zij te laat gedaan. De minister heeft het herzieningsverzoek van de onderneming terecht afgewezen.
3 Het beroep is ongegrond.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. B. Bastein en mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A. Verhoeven