ECLI:NL:CBB:2024:880
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 door de minister van Economische Zaken
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 december 2024 uitspraak gedaan in het beroep van een onderneming tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken. De minister had op 27 augustus 2021 de subsidie voor het vierde kwartaal van 2020, op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL), vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 2.383,20 teruggevorderd. De onderneming was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de minister op 26 juli 2022.
Het College heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat het voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De minister had de subsidie vastgesteld op € 0,- omdat uit gegevens van de Belastingdienst bleek dat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. De onderneming voerde aan dat haar daadwerkelijk gerealiseerde omzet in de subsidieperiode sterk afweek van de omzet die was opgegeven in de aangifte omzetbelasting, vanwege een intercompany factuur die betrekking had op personeelskosten uit 2019.
Het College heeft in eerdere vergelijkbare zaken geoordeeld dat de minister de aangifte omzetbelasting van de onderneming moet gebruiken voor het bepalen van de omzet en het omzetverlies. Het College concludeerde dat de minister terecht was uitgegaan van de omzet die uit de aangifte bleek, en dat de omzet van de intercompany factuur correct was meegenomen in de berekening van het omzetverlies. Het beroep van de onderneming werd dan ook als (kennelijk) ongegrond verklaard.