ECLI:NL:CBB:2024:880

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
22/1987
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 door de minister van Economische Zaken

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 december 2024 uitspraak gedaan in het beroep van een onderneming tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken. De minister had op 27 augustus 2021 de subsidie voor het vierde kwartaal van 2020, op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL), vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 2.383,20 teruggevorderd. De onderneming was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de minister op 26 juli 2022.

Het College heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat het voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De minister had de subsidie vastgesteld op € 0,- omdat uit gegevens van de Belastingdienst bleek dat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. De onderneming voerde aan dat haar daadwerkelijk gerealiseerde omzet in de subsidieperiode sterk afweek van de omzet die was opgegeven in de aangifte omzetbelasting, vanwege een intercompany factuur die betrekking had op personeelskosten uit 2019.

Het College heeft in eerdere vergelijkbare zaken geoordeeld dat de minister de aangifte omzetbelasting van de onderneming moet gebruiken voor het bepalen van de omzet en het omzetverlies. Het College concludeerde dat de minister terecht was uitgegaan van de omzet die uit de aangifte bleek, en dat de omzet van de intercompany factuur correct was meegenomen in de berekening van het omzetverlies. Het beroep van de onderneming werd dan ook als (kennelijk) ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1987
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] (onderneming)

en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 27 augustus 2021 heeft de minister de subsidie voor het vierde kwartaal (Q4) van 2020 op grond van Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 2.383,20 teruggevorderd.
Met het besluit van 26 juli 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2. De minister heeft de subsidie vastgesteld op € 0,-, omdat uit de gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat de onderneming niet voldoet aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies.
3. De onderneming voert aan dat haar daadwerkelijk gerealiseerde omzet in de subsidieperiode sterk afwijkt van de omzet die is opgegeven in de aangifte omzetbelasting voor dat kwartaal. Dit komt doordat er op 18 december 2020 een intercompany factuur is opgemaakt. Deze factuur heeft betrekking op personeelskosten uit 2019 die voor rekening komen van de moedermaatschappij. Deze factuur moet volgens de onderneming buiten beschouwing worden gelaten.
4. Het College heeft al veel vergelijkbare zaken behandeld. Daarin heeft het telkens geoordeeld dat als een onderneming over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, de minister de bij de Belastingdienst ingediende aangifte omzetbelasting moet gebruiken voor het bepalen van de omzet en de berekening van het omzetverlies. De belangrijkste reden daarvoor is dat dit een bewuste keuze van de regelgever is geweest, om zo de TVL uitvoerbaar te houden en de administratieve lasten te beperken. Zie onder andere de uitspraken van het College van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5) en 9 juli 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:442). [1] Ook in dit geval is het College van oordeel dat de minister terecht is uitgegaan van de omzet die uit de aangifte omzetbelasting blijkt. In die aangifte voor Q4 van 2020 heeft de onderneming ook de omzet van de factuur van 18 december 2020 opgegeven, zodat deze omzet terecht is meegenomen in de berekening van het omzetverlies.
5 Het beroep is (kennelijk) ongegrond.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024.
w.g. B. Bastein w.g. A.A. Dijk
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.De uitspraken van het College zijn te vinden op www.rechtspraak.nl.