Op 4 februari 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op het verzet van [naam 1] B.V. tegen een eerdere uitspraak van 3 december 2024. In die uitspraak werd het beroep van de onderneming ongegrond verklaard, omdat de minister van Economische Zaken de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 op € 0,- had vastgesteld. Dit gebeurde omdat de onderneming niet voldeed aan de eis van ten minste 30% omzetverlies. De onderneming had in haar aangifte voor Q4 van 2020 een factuur van 18 december 2020 opgenomen, die betrekking had op personeelskosten van de moedermaatschappij, wat leidde tot een onjuiste berekening van het omzetverlies.
In het verzetschrift stelde de onderneming dat er in de jaarrekening van 2023 een correctie was doorgevoerd met betrekking tot de personeelskosten en dat de onderneming en de moedermaatschappij, [naam 4] B.V., feitelijk als een fiscale eenheid voor de btw functioneren. De minister herhaalde echter dat de aangifte omzetbelasting leidend was voor de omzetbepaling en dat er geen informatie beschikbaar was over ingediende suppletieaangiften.
Tijdens de zitting op 20 januari 2025 meldde de onderneming dat zij diezelfde dag een suppletieaangifte had ingediend over Q4 van 2020. Het College besloot dat deze nieuwe informatie aanleiding gaf om het verzet gegrond te verklaren. De uitspraak van 3 december 2024 vervalt en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond.