ECLI:NL:CBB:2024:879

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
23/1734
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor startende MKB-ondernemingen op basis van inschrijvingseis in handelsregister

Op 3 december 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen een ondernemer en de minister van Economische Zaken. De ondernemer had een aanvraag ingediend voor een subsidie op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021. De minister had deze aanvraag afgewezen omdat de ondernemer niet voldeed aan de inschrijvingseis, die vereist dat de inschrijfdatum in het handelsregister ligt tussen 1 juli 2020 en 30 juni 2021. De ondernemer was op 29 april 2020 ingeschreven, wat buiten deze periode valt.

De ondernemer voerde aan dat hij pas in 2021 zijn eetcafé had geopend en dat hij door de afwijzing van zijn aanvraag onterecht werd benadeeld. Hij vroeg het College om zijn aanvraag alsnog goed te keuren of hem de mogelijkheid te geven een aanvraag in te dienen op basis van de reguliere TVL. Het College oordeelde echter dat de inschrijvingseis een legitieme voorwaarde is en dat er geen onredelijk bezwarende omstandigheden waren die de minister zouden verplichten om deze eis buiten toepassing te laten. De ondernemer had geen recht op subsidie op basis van de TVL-startersregeling, omdat hij niet voldeed aan de inschrijvingseis.

Het College verklaarde het beroep van de ondernemer ongegrond, waarmee de afwijzing van de subsidieaanvraag door de minister werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de inschrijvingseis en de toepassing van de regels zoals vastgesteld door de regelgever.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1734
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] , te [plaats] (ondernemer)

en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 11 juli 2023 heeft de minister de aanvraag van de ondernemer voor een subsidie vaste lasten voor startende MKB-ondernemingen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 15 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2. De ondernemer heeft subsidie aangevraagd op grond van hoofdstuk 2a (Subsidie vaste lasten voor startende MKB-ondernemingen) van de TVL (hierna: TVL-startersregeling). De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat de ondernemer niet voldoet aan het vereiste dat de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 juni2021. De onderneming is namelijk op 29 april 2020 ingeschreven in het handelsregister.
3. De ondernemer voert aan dat hij zijn onderneming inderdaad op 29 april 2020 heeft ingeschreven, maar dat hij feitelijk pas in 2021 zijn eetcafé heeft geopend en is gestart met zijn bedrijfsactiviteiten. Bij de inschrijving in het handelsregister werd als activiteit ook vastgelegd “voorbereidende handelingen voor de start van een eetcafé aan de [adres] in [plaats] medio september 2020”. Ten tijde van de inschrijving had de ondernemer nog geen huurovereenkomst en ook nog niet de benodigde vergunningen. Hij kon op dat moment dus helemaal nog niet van start gaan met het eetcafé. Als de ondernemer op grond van de reguliere TVL een aanvraag zou hebben ingediend, zou hij gelet op de uitspraak van het College van 31 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:845) wel in aanmerking zijn gekomen voor subsidie. Zijn aanvraag op grond van de TVL-startersregeling is afgewezen omdat hij negen weken te vroeg bij de Kamer van Koophandel langs is geweest om zich in te schrijven. Dit voelt onrechtvaardig en met dit besluit wordt voorbijgegaan aan de bedoeling van de overheid: de getroffen ondernemer tegemoet komen. De ondernemer vraagt het College om ofwel zijn aanvraag op grond van de TVL-startersregeling toe te kennen ofwel hem in de gelegenheid te stellen alsnog een subsidieaanvraag voor Q4 van 2021 op grond van de reguliere TVL in te kunnen dienen met als referentieperiode het derde kwartaal (Q3) van 2021.
4.1
Vast staat dat de onderneming niet in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021 in het handelsregister is ingeschreven. Dat betekent dat de ondernemer niet voldoet aan de inschrijvingseis. De minister moet de aanvraag in dat geval afwijzen.
4.2
Met de inschrijvingseis heeft de regelgever de doelgroep van de TVL-startersregeling afgebakend. Dat de ondernemer door deze afbakening niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van de TVL-startersregeling, maakt niet dat sprake is van strijd met het evenredigheidbeginsel. Dit is namelijk de door de regelgever bedoelde uitkomst (zie de uitspraak van 21 mei 2024, ECLI:NL:CBB:2024:346). Verder oordeelt het College dat niet is gebleken dat de inschrijvingseis in dit concrete geval zo nadelig uitpakt dat deze buiten toepassing moet worden gelaten. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die maken dat het bestreden besluit onredelijk bezwarend is. Hierna wordt dat oordeel toegelicht.
4.3
Op grond van de inschrijfdatum valt de ondernemer onder de reguliere TVL. Hij heeft daar geen aanvraag voor ingediend, omdat hij in de voorgeschreven referentieperiode (Q3 van 2020) nog geen omzet heeft gemaakt. De uitspraak van het College van 31 augustus 2021, waar de onderneming naar verwijst, gaat hier niet op. Deze uitspraak gaat namelijk over het begrip ‘start van de activiteiten’. Dat begrip maakte onderdeel uit van de TVL voor de eerste subsidieperiodes (tot Q1 van 2021). Voor subsidieaanvragen vanaf Q1 van 2021 geldt dat voor het bepalen van de referentieperiode alleen de datum van de inschrijving in het handelsregister van belang is. Als de ondernemer een aanvraag voor Q4 van 2021 op grond van de reguliere TVL had ingediend, zou hij dus niet in aanmerking zijn gekomen voor een andere referentieperiode dan Q3 van 2020. Het College begrijpt dat de ondernemer het niet eerlijk vindt dat hij nu helemaal geen subsidie krijgt voor Q4 van 2021. In verschillende vergelijkbare gevallen heeft het College echter al geoordeeld dat dit niet betekent dat het bestreden besluit onredelijk bezwarend is (zie onder andere de hiervoor genoemde uitspraak van 21 mei 2024 en de uitspraak van 28 mei 2024, ECLI:NL:CBB:2024:372). Ook de omstandigheid dat de ondernemer bij de inschrijving in het handelsregister op 29 april 2020 heeft laten opnemen dat deze is gedaan in verband met voorbereidende handelingen, maakt het besluit niet onredelijk bezwarend. De situatie van de ondernemer verschilt daarmee niet van andere startende ondernemingen waar die toevoeging in het handelsregister ontbreekt, maar die ook pas enige tijd na hun inschrijving, bijvoorbeeld wegens verbouwing, omzet konden gaan genereren. Ook bij die ondernemingen staat een inschrijfdatum die is gelegen buiten de in de TVL-startersregeling genoemde periode in de weg aan subsidieverstrekking op grond van die regeling (vergelijk de uitspraak van het College van 28 mei 2024, ECLI:NL:CBB:2024:372).
4.4
Alles bij elkaar genomen is het College in het geval van de ondernemer niet gebleken van onredelijk bezwarende omstandigheden waardoor de minister in dit geval de inschrijvingseis uit de TVL-startersregeling buiten toepassing had moeten laten. De conclusie is daarom dat de minister de aanvraag van de ondernemer terecht heeft afgewezen.
5 Het beroep is (kennelijk) ongegrond.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024.
w.g. B. Bastein w.g. A.A. Dijk
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.