Op 19 november 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaken 23/497 en 23/498, waarin de minister van Economische Zaken de subsidieaanvragen van twee ondernemingen voor het eerste kwartaal van 2022 heeft afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de inschrijfdata van de ondernemingen in het handelsregister niet binnen de vereiste periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021 lagen. De ondernemingen, [naam 1] B.V. en [naam 2] B.V., stelden dat de minister ten onrechte had afgewezen, omdat het moment van inschrijving niet bepalend zou moeten zijn, maar het moment waarop de exploitatie van de hotels kon beginnen. De minister had eerder de bezwaren van de ondernemingen ongegrond verklaard, waarna zij afzonderlijk beroep instelden.
Tijdens de zitting op 19 september 2024 werd de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van de ondernemingen en de minister aanwezig waren. Het College constateerde dat de beroepschriften identiek waren aan die in een eerdere uitspraak van 21 mei 2024, waarin dezelfde argumenten waren aangevoerd. Het College oordeelde dat er geen inhoudelijke verschillen waren die tot een andere conclusie moesten leiden. De ondernemingen hadden gemeld dat zij niet in staat waren om een aanvraag in te dienen vanwege problemen met hun KvK-nummers, maar het College oordeelde dat de minister terecht had afgewezen op basis van de geldende regelgeving.
De uitspraak benadrukte dat de inschrijfdatum in het handelsregister cruciaal is voor de beoordeling van de aanvragen en dat de eerdere uitspraak van 31 augustus 2021 niet relevant was voor de huidige aanvragen. Het College concludeerde dat de minister de aanvragen terecht had afgewezen en verklaarde de beroepen ongegrond. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.