ECLI:NL:CBB:2024:856

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
23/281
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van rechtstreekse betalingen GLB door niet-naleving van gewasbeschermingsmiddelen voorschriften

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over de verlaging van rechtstreekse betalingen aan [naam 1] B.V. door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De minister had een randvoorwaardenkorting van 20% opgelegd omdat [naam 1] niet volgens de voorschriften gewasbeschermingsmiddelen had gebruikt. Het College oordeelt dat de minister deze verlaging onvoldoende heeft gemotiveerd en dat de korting op basis van de omstandigheden in dit geval verlaagd moet worden naar 15%.

De zaak begon met een besluit van de minister op 30 augustus 2022, waarin de korting werd vastgesteld. Na een beroep van [naam 1] en een verweerschrift van de minister, vond de zitting plaats op 5 september 2024. [naam 1] voerde aan dat de extreme weersomstandigheden in 2021, zoals overvloedige regenval, hen dwongen om gewasbeschermingsmiddelen vaker te gebruiken dan toegestaan. De minister betwistte dit en stelde dat [naam 1] zich niet op overmacht kon beroepen omdat zij dit niet tijdig had gemeld.

Het College concludeert dat de minister de korting niet correct heeft toegepast en dat de argumenten van [naam 1] over duurzaamheid en de noodzaak van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in deze omstandigheden niet voldoende zijn meegenomen in de beslissing. Het College vernietigt het bestreden besluit en stelt de korting vast op 15%.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/281

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 november 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] ( [naam 1] )

(gemachtigde: [naam 2] )
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniels)

Procesverloop

Met het besluit van 30 augustus 2022 (kortingsbesluit) heeft de minister op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) een randvoorwaardenkorting van 20% (randvoorwaardenkorting) vastgesteld op alle rechtstreekse betalingen die [naam 1] voor het jaar 2021 heeft aangevraagd.
Met het besluit van 17 januari 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het kortingsbesluit gehandhaafd.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 5 september 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1. [naam 1] exploiteert een wijngaard. De minister heeft haar de randvoorwaardenkorting opgelegd wegens het onjuiste gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. [naam 1] heeft in 2021 namelijk twee middelen te frequent gebruikt. [naam 1] is het hiermee niet eens en vindt dat de minister in haar geval niet zomaar de regels moet toepassen. De overvloedige regenval in dat jaar spoelde de gebruikte middelen snel uit en dat noodzaakte haar de gewasbeschermingsmiddelen vaker toe te passen. Volgens [naam 1] was daardoor sprake van overmacht. Het zit [naam 1] vooral dwars dat zij hierover niet met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) kan overleggen, terwijl dit soort situaties door de klimaatverandering vaker zal voorkomen.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
3 [naam 1] heeft in 2021 de gespoten gewasbeschermingsmiddelen niet volgens de voorschriften gebruikt. Zij heeft namelijk een middel tegen valse meeldauw tweemaal toegepast met een interval van acht dagen (in plaats van het voorgeschreven minimuminterval van tien dagen). Een ander middel, tegen echte meeldauw en roodvuur, heeft zij driemaal in plaats van de maximaal toegestane tweemaal gebruikt. Bovendien zaten tussen de tweede en de derde toepassing zeven dagen, in plaats van het voorgeschreven minimum interval van veertien dagen.
Standpunten van partijen
4 Volgens de minister kan [naam 1] zich niet met succes op overmacht beroepen omdat zij de overmachtsituatie niet binnen vijftien werkdagen heeft gemeld. Daarbij komt dat de extreme regenval in Zuid-Limburg maar voor één toepassing van belang was, waar [naam 1] het andere middel heeft toegepast toen van die abnormale en onvoorziene omstandigheden geen sprake meer was. In dat geval had [naam 1] een ander middel kunnen kiezen. [naam 1] heeft de gewasbeschermingsmiddelen bewust en daarmee opzettelijk vaker dan voorgeschreven gebruikt. De minister gaat daarom uit van een korting van 20% en ziet geen reden de korting te verlagen naar 15%. De minister is gehouden de korting toe te passen als een landbouwer een bepaalde randvoorwaarde niet heeft nageleefd. Dat ook een boete is opgelegd voor deze feiten, maakt de korting niet onevenredig.
5 [naam 1] erkent dat zij in strijd met de gebruiksvoorschriften heeft gehandeld, maar meent dat zij daar goede redenen voor had. Zij is er juist op gericht zo duurzaam en milieuvriendelijk mogelijk te produceren en werkt op dat vlak ook samen in projecten met de overheid. [naam 1] wist destijds niet dat er een alternatief middel beschikbaar was tegen echte meeldauw en voelde zich gedwongen de middelen vaker dan voorgeschreven aan te wenden, omdat de overvloedige neerslag in 2021 de gebruikte gewasbeschermingsmiddelen van de bladeren spoelde. Het gebruiksvoorschrift dat [naam 1] heeft genegeerd, is vooral bedoeld om resistentie te voorkomen. Zij heeft gekozen voor het herhaald gebruik van de middelen, omdat de alternatieve middelen (die wel waren toegestaan) milieubelastender zijn en grotere risico’s met zich brengen op het ontwikkelen van resistentie. Het steekt haar dat de minister de korting toepast, zonder rekening te houden met haar specifieke omstandigheden. De minister had geen korting moeten toepassen of in de omstandigheden aanleiding moeten zien om een lager kortingspercentage te hanteren. [naam 1] heeft ook al een boete gekregen voor het handelen in strijd met de gebruiksvoorschriften. [naam 1] zou vooral willen dat de overheid, meer in het bijzonder de NVWA, de mogelijkheid bood om te overleggen hoe te handelen bij extreme weersomstandigheden, die zich steeds vaker zullen voordoen.
Beoordeling
6 Het beroep van [naam 1] op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kan niet slagen, omdat zij hiervan geen melding heeft gedaan binnen de daarvoor geldende termijn. Zij had dat volgens artikel 4, tweede lid, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (Verordening 640/2014) wel moeten doen. Het College verwijst hierbij ook naar zijn door de minister genoemde uitspraak van 26 april 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:146). Of uitzonderlijke weersomstandigheden [naam 1] geen andere keus lieten dan de middelen vaker te gebruiken, is een vraag die het College daarom onbeantwoord laat.
7 De minister gaat terecht uit van opzet, omdat [naam 1] bewust de middelen heeft toegepast in strijd met de gebruiksvoorschriften. Dat betekent dat de minister niet kon volstaan met een waarschuwing (artikel 99, tweede en derde lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1306/2013)).
8.1.1
Uit artikel 99, derde lid, van Verordening 1306/2013 volgt dat de verlaging in geval van opzet in beginsel 20% is. Dit percentage kan op grond van artikel 40 van Verordening 640/2014 worden verlaagd tot 15. Dit gebeurt dan op basis van de criteria genoemd in artikel 38, eerste tot en met vierde lid, van Verordening 640/2014. Deze criteria zijn, kort gezegd, herhaling, omvang, ernst en permanent karakter van een niet-naleving. Het bestreden besluit vermeldt dat voor verhoging tot 100% of verlaging tot 15% van de korting van 20% geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden in het rapport van de NVWA. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat hij overgaat tot verlaging van de korting bij een minder ernstige niet-naleving, maar dat hij in dit geval geen verlichtende omstandigheden ziet. [naam 1] heeft de gebruiksvoorschriften van twee afzonderlijke middelen overtreden. Daarnaast was sprake van meer te korte intervallen in het gebruik en van de toepassing van een middel voor een derde keer waar slechts twee keer waren toegestaan. De reguliere korting van 20% is dan op haar plaats, aldus de minister.
8.1.2
De motivering van de minister is naar het oordeel van het College onvoldoende draagkrachtig tegenover de door [naam 1] met kracht van argumenten opgeworpen stelling dat de overtreding van de gebruiksvoorschriften het doel van die voorschriften beter diende dan uitwijken naar een wel toegestaan alternatief middel. Als die stelling juist is, maakt dat de niet-naleving duidelijk minder ernstig. De ernst van de niet-naleving is immers afhankelijk van het belang van de gevolgen van de niet-naleving, gelet op de doelstellingen van de betrokken eis of norm (zie artikel 38, derde lid, van Verordening 640/2014).
8.1.3
Het College biedt, anders dan de minister ter zitting heeft gevraagd, de minister niet de gelegenheid dat motiveringsgebrek te herstellen. De redenen hiervoor zijn dat inmiddels geruime tijd is verstreken, de minister eerdere kansen om het gebrek te herstellen heeft laten lopen en een neerwaartse bijstelling met 5% punt een betrekkelijk gering bedrag (enkele honderden euro’s) vertegenwoordigt.
8.2
Het College komt aan de hand van de criteria van artikel 38 van Verordening 640/2014 tot het oordeel dat de minister geen juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 40 van Verordening 640/2014. [naam 1] heeft op de zitting uitgebreid toegelicht dat binnen haar bedrijf juist veel aandacht is voor duurzaamheid en dat zij een zorgvuldige afweging heeft gemaakt bij het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen. Op vragen van het College heeft de minister niet kunnen uitleggen welke gevolgen de niet-naleving heeft voor het milieu. De minister heeft ter zitting wel verklaard dat zijn stelling niet is dat de niet-naleving bijzonder ernstig is. Wat betreft de omvang van de niet-naleving heeft de minister niet (kenbaar) beoordeeld of de niet-naleving verstrekkende gevolgen heeft dan wel of de gevolgen tot het landbouwbedrijf zelf beperkt blijven (zie artikel 38, tweede lid, van Verordening 640/2014). Van herhaling of een permanent karakter van de niet-naleving is geen sprake. Dit alles in samenhang bezien, is het College van oordeel dat de minister in dit geval de korting op 15% had moeten stellen. Het College zal zelf de korting aldus vaststellen.
9 De minister heeft op de zitting toegezegd te zullen nagaan of het overleg met de NVWA, waar [naam 1] om heeft verzocht, mogelijk is en de uitkomst daarvan te laten weten aan [naam 1] . Het College gaat ervan uit dat dit inmiddels is gebeurd.
Slotsom
10 Het beroep is gegrond. Het College zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 40 van Verordening 640/2014. Het College ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en zal het kortingsbesluit herroepen, de randvoorwaardenkorting voor [naam 1] vaststellen op 15% en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
11 Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het kortingsbesluit, stelt de randvoorwaardenkorting voor [naam 1] vast op 15% van alle rechtstreekse betalingen die [naam 1] voor het jaar 2021 heeft aangevraagd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan [naam 1] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, mr. R.C. Stam en mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. M.G. Ligthart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.
w.g. H.L. van der Beek w.g. M.G. Ligthart

Bijlage

Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
Artikel 91
Algemeen beginsel
1. Wanneer een in artikel 92 bedoelde begunstigde niet voldoet aan de in artikel 93 vastgelegde voorschriften inzake de randvoorwaarden, krijgt hij een administratieve sanctie opgelegd.
[…]
Artikel 93
Voorschriften betreffende de randvoorwaarden
1. De voorschriften betreffende de randvoorwaarden bevatten de uit het recht van de Unie voortvloeiende beheerseisen en de op nationaal niveau vastgestelde normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van grond die zijn vermeld in bijlage II en betrekking hebben op:
a. a) het milieu, klimaatverandering en een goede landbouwconditie van grond;
b) de volksgezondheid, de diergezondheid en de gezondheid van planten;
c) het dierenwelzijn.
2. De in bijlage II bedoelde rechtshandelingen die betrekking hebben op de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen, gelden in de versie waarin zij van kracht zijn en, in het geval van richtlijnen, zoals deze zijn omgezet door de lidstaten.
[…]
Artikel 97
Het opleggen van de administratieve sanctie
1. De in artikel 91 bedoelde administratieve sanctie wordt opgelegd wanneer voorschriften betreffende de randvoorwaarden op enig moment in een bepaald kalenderjaar (‘betrokken kalenderjaar’) niet worden nageleefd en de niet-naleving in kwestie rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de begunstigde die de steunaanvraag of de betalingsaanvraag in het betrokken kalenderjaar heeft ingediend.
[…]
Artikel 99
Berekening van de administratieve sanctie
1. De in artikel 91 bedoelde administratieve sanctie wordt opgelegd in de vorm van een verlaging of uitsluiting van het totale bedrag van de in artikel 92 bedoelde betalingen die aan de desbetreffende begunstigde zijn toegekend of moeten worden toegekend voor steunaanvragen die hij in het kalenderjaar van de constatering van de niet-naleving heeft ingediend of zal indienen.
Voor de berekening van deze verlagingen en uitsluitingen wordt rekening gehouden met de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving en met de in de leden 2, 3 en 4 beschreven criteria.
2. In het geval van niet-naleving die aan nalatigheid te wijten is, bedraagt het verlagingspercentage ten hoogste 5 % en bij herhaling ten hoogste 15 %.
De lidstaten kunnen een vroegtijdig waarschuwingssysteem opzetten voor gevallen van niet-naleving die, gelet op hun geringe ernst, omvang en duur, in naar behoren gemotiveerde gevallen geen aanleiding geven tot een verlaging of uitsluiting. Indien een lidstaat besluit gebruik te maken van die mogelijkheid, geeft de bevoegde autoriteit de begunstigde eerst een waarschuwing, waarin de begunstigde op de hoogte wordt gebracht van de constatering van de niet-naleving en van de verplichting om corrigerende actie te ondernemen. Indien bij een latere controle wordt vastgesteld dat de niet-naleving niet is verholpen, wordt de verlaging krachtens de eerste alinea met terugwerkende kracht toegepast.
Gevallen van niet-naleving die een rechtstreeks gevaar voor de volksgezondheid of de gezondheid van dieren vormen, geven altijd aanleiding tot verlaging of uitsluiting.
De lidstaten kunnen begunstigden die voor het eerst een vroegtijdige waarschuwing hebben gekregen voorrang verlenen bij de toegang tot het bedrijfsadviseringssysteem.
3. In geval van opzettelijke niet-naleving is het verlagingspercentage niet lager dan 20 % en kan het zover oplopen tot de volledige uitsluiting van een of meer steunregelingen en kan worden toegepast voor één of meer kalenderjaren.
4. Het totale bedrag aan verlagingen en uitsluitingen voor één kalenderjaar mag in geen geval hoger zijn dan het in lid 1, eerste alinea, bedoelde totale bedrag.
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden
Artikel 73
Algemene beginselen
[…]
4. De administratieve sanctie wordt toegepast op het totale bedrag van de in artikel 92 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde betalingen die aan deze begunstigde zijn toegekend of moeten worden toegekend:
a. a) voor steunaanvragen of betalingsaanvragen die hij in het jaar van de
constatering van de niet-naleving heeft ingediend of zal indienen;
[…]
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden
Artikel 4
Overmacht en uitzonderlijke omstandigheden
1. Voor rechtstreekse betalingen geldt dat, indien een begunstigde door overmacht of uitzonderlijke omstandigheden niet aan de subsidiabiliteitscriteria of andere verplichtingen heeft kunnen voldoen, hij zijn recht op steun behoudt voor de arealen of dieren die subsidiabel waren toen de overmacht of de uitzonderlijke omstandigheid zich voordeed.
Voor bijstandsmaatregelen voor plattelandsontwikkeling in het kader van de artikelen 28, 29, 33 en 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 geldt dat, indien een begunstigde door overmacht of uitzonderlijke omstandigheden niet aan de verbintenis heeft kunnen voldoen, de desbetreffende betaling evenredig wordt ingetrokken voor de jaren waarin de overmacht of de uitzonderlijke omstandigheden zich voordeden. De intrekking geldt alleen voor de delen van de verbintenis die geen extra kosten of gederfde inkomsten hebben meegebracht voordat de overmacht of de uitzonderlijke omstandigheden zich voordeden.
Er vindt geen intrekking met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria en andere verplichtingen plaats en er wordt geen administratieve sanctie toegepast.
Wat de andere bijstandsmaatregelen voor plattelandsontwikkeling betreft, verlangen de lidstaten geen gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de bijstand in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. In geval van meerjarige verbintenissen of betalingen wordt geen terugbetaling van de in voorgaande jaren ontvangen bijstand verlangd en wordt de verbintenis of betaling in de daaropvolgende jaren overeenkomstig de oorspronkelijke looptijd ervan voortgezet.
Wanneer de niet-naleving die het gevolg is van dergelijke overmacht of uitzonderlijke omstandigheden op de randvoorwaarden betrekking heeft, wordt de overeenkomstige administratieve sanctie als bedoeld in artikel 91, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, niet toegepast.
2. Gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden worden, samen met de desbetreffende bewijzen ten genoegen van de bevoegde autoriteit, schriftelijk aan die autoriteit gemeld binnen vijftien werkdagen vanaf de dag waarop dit voor de begunstigde of diens rechtsverkrijgende mogelijk is.
Artikel 38
Algemene voorschriften betreffende niet-naleving
1. Onder een ‘herhaling’ van een niet-naleving wordt verstaan een meer dan eenmaal binnen een periode van drie opeenvolgende kalenderjaren geconstateerde niet-naleving van dezelfde eis of norm, mits de begunstigde in kennis is gesteld en, naargelang van het geval, de mogelijkheid heeft gehad de nodige maatregelen te nemen om die eerdere niet-naleving te beëindigen. In het kader van de constatering van de herhaling van een niet-naleving wordt rekening gehouden met niet-nalevingen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1122/2009 zijn geconstateerd, en wordt met name GLMC 3, zoals vermeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013, geacht gelijkwaardig te zijn aan RBE 2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 73/2009 in de versie die op 21 december 2013 van kracht was.
2. Bij de bepaling van de ‘omvang’ van een niet-naleving wordt er met name rekening mee gehouden of de niet-naleving verstrekkende gevolgen heeft dan wel of de gevolgen tot het landbouwbedrijf zelf beperkt blijven.
3. De ‘ernst’ van een niet-naleving is met name afhankelijk van het belang van de gevolgen van de niet-naleving, gelet op de doelstellingen van de betrokken eis of norm.
4. Of een niet-naleving een ‘permanent karakter’ heeft, is met name afhankelijk van de lengte van de periode waarin de effecten blijven bestaan, of van de mogelijkheden om die effecten met redelijke middelen te beëindigen.
5. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden niet-nalevingen geacht te zijn ‘geconstateerd’ indien zij worden vastgesteld bij controles van welke aard ook overeenkomstig de onderhavige verordening of nadat zij op een andere wijze onder de aandacht van de bevoegde controleautoriteit of, in voorkomend geval, het betaalorgaan zijn gebracht.
Artikel 40
Berekening en toepassing van administratieve sancties in geval van opzettelijke niet-naleving
Wanneer een begunstigde de geconstateerde niet-naleving met opzet heeft begaan, bedraagt de verlaging die op het in artikel 39, lid 1, bedoelde totale bedrag moet worden toegepast, in de regel 20% van dat totale bedrag.
Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling van het belang van de niet-naleving die de bevoegde controleautoriteit in het evaluatiegedeelte van het controleverslag daaraan heeft toegekend op basis van de in artikel 38, leden 1 tot en met 4, genoemde criteria,
besluiten om dat percentage te verlagen tot niet minder dan 15 % of te verhogen tot maximaal 100 % van dat totale bedrag.
Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB
Artikel 3.1
Randvoorwaarden
1. Een landbouwer die een aanvraag heeft ingediend voor rechtstreekse betalingen als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, neemt de volgende bepalingen in acht:
a. de beheerseisen, bedoeld in artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, opgenomen in bijlage 3, en
b. de normen voor het in goede landbouw- en milieuconditie houden van landbouwareaal, bedoeld in artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, opgenomen in bijlage 4.
[…]
Bijlage 3. bij artikel 3.1, onderdeel a
Beheerseisen als bedoeld in artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013
RBE 10. Gewasbeschermingsmiddelen
Artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (Pb L 309):
10.1
Artikel 20, eerste lid, van de Wet
gewasbeschermingsmiddelen en biociden slechts in samenhang met artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009
Gebruiksvoorschrift
De verplichting dat een middel dat gebruikt wordt als gewasbeschermingsmiddel, in Nederland toegelaten moet zijn.
Het gewasbeschermingsmiddel moet gebruikt worden volgens de voorschriften die ‘overeenkomstig artikel 31
zijn vastgesteld en op het etiket nader zijn aangegeven’.
Artikel 4.8
Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen
[…]
3. De minister stelt de sancties, bedoeld in artikel 91, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vast overeenkomstig de artikelen 97 en 99 van Verordening (EU) nr. 1306/2013.
[…]
Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen
Artikel 55
Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
Gewasbeschermingsmiddelen moeten op juiste wijze worden gebruikt.
Een juist gebruik houdt in dat de beginselen van goede gewasbeschermingspraktijken worden toegepast, en dat wordt voldaan aan de voorschriften die overeenkomstig artikel 31 zijn vastgesteld en op het etiket nader zijn aangegeven. Het voldoet ook aan de bepalingen van Richtlijn 2009/128/EG en met name aan de algemene beginselen van een geïntegreerde gewasbescherming als bedoeld in artikel 14 van en in bijlage III bij voornoemde richtlijn, die uiterlijk met ingang van 1 januari 2014 wordt toegepast.
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
Artikel 20
Overtredingen van de verordening
1. Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 28, eerste lid, 52, eerste en vijfde lid, 55, 56, eerste lid, 58, eerste lid, en 64, van verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan vastgestelde verordeningen.
[…]
Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB
Artikel 3
1. Een niet-naleving is opzettelijk begaan indien de landbouwer de desbetreffende niet-naleving heeft beoogd of indien de landbouwer het risico heeft aanvaard dat zijn handelen of nalaten een niet-naleving tot gevolg heeft.
2. Opzet wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
a. in de omschrijving van de betrokken randvoorwaarde wordt een rechtstreeks verband met de opzettelijkheid van de niet-naleving gelegd;
b. de mate van complexiteit van de randvoorwaarde;
c. de aanwezigheid van langdurig bestendig beleid;
d. de niet-naleving veronderstelt een actieve handeling dan wel het bewust nalaten van een handeling;
e. de omstandigheid dat de landbouwer reeds eerder op de hoogte is gesteld van onvolkomenheden in de naleving ten aanzien van de randvoorwaarde;
f. de mate waarin de randvoorwaarde niet wordt nageleefd.
[…]