In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een onderneming en de minister van Economische Zaken over de vaststelling van een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL). De onderneming had een subsidieaanvraag ingediend voor de periode van juni 2020 tot en met september 2020, maar de minister had de subsidie vastgesteld op een lager bedrag dan de onderneming had verwacht, omdat de omzetgegevens uit 2019 niet representatief waren door een brand in het restaurant van de onderneming. De minister had daarom de aangiften omzetbelasting van 2018 gebruikt voor de berekening van de subsidie, in plaats van de omzetgegevens van 2019, waarin de onderneming was begonnen met maaltijdbezorging.
De onderneming stelde dat de subsidie te laag was vastgesteld, omdat de omzet uit maaltijdbezorging in 2019 niet was meegenomen in de berekening. Het College oordeelde dat de minister op goede gronden had gehandeld door de omzetgegevens van 2018 te gebruiken, en dat de omstandigheid dat de onderneming door de brand niet had kunnen profiteren van de omzet uit maaltijdbezorging geen aanleiding gaf om af te wijken van de TVL. Het College verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond. De minister werd opgedragen het betaalde griffierecht van € 365,- aan de onderneming te vergoeden.