ECLI:NL:CBB:2024:745

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
21/1372
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing erkenning slachthuis en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De appellante, die een slachthuis exploiteert, had een erkenning van de minister op grond van de Wet dieren. Na constatering van meerdere overtredingen door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in de periode van augustus tot december 2020, heeft de minister op 15 januari 2021 de erkenning van appellante geschorst. Het College oordeelt dat de minister niet volgens het handhavingsschema heeft gehandeld, wat in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Hierdoor is het beroep van appellante gegrond verklaard. Het College benadrukt dat het opleggen van corrigerende maatregelen een schriftelijk besluit vereist, en dat de mondelinge aankondiging van de schorsing geen rechtsgeldigheid heeft. De minister heeft de erkenning ten onrechte geschorst voordat de corrigerende maatregel in werking was getreden. Daarnaast heeft het College vastgesteld dat appellante recht heeft op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, en heeft het de minister en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan appellante. De uitspraak herroept het schorsingsbesluit en bepaalt dat het door appellante betaalde griffierecht wordt vergoed.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1372

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak tussen:

[naam 1] B.V., te [plaats] , ( [naam 1] )

(gemachtigden: mr. F.J.M. Kobossen en mr. V.W.J.H. Kobossen)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman)
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) (de Staat)

Procesverloop

Met het besluit van 15 januari 2021 (schorsingsbesluit) heeft de minister de aan [naam 1] verleende erkenning met nummer […] voor het mogen slachten van runderen, kalveren, schapen, geiten, eenhoevigen en gekweekte landzoogdieren anders dan gedomesticeerd, het uitsnijden van vlees van gedomesticeerde hoefdieren en gekweekt wild en het reinigen en ontsmetten van veewagens (erkenning) met ingang van 15 januari 2021 geschorst. Aan het schorsingsbesluit heeft de minister een last onder dwangsom verbonden om de erkende activiteiten tijdens de schorsing blijvend te staken.
Met het besluit van 17 november 2021 (bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van [naam 1] tegen het schorsingsbesluit ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[naam 1] heeft meermaals nadere stukken ingezonden.
De zitting was op 27 juni 2024. De zaak is tegelijkertijd behandeld met de zaken geregistreerd onder de nummers 21/1310, 23/1547, 23/1662 en 23/1670. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Verder waren namens [naam 1] aanwezig
[naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] en namens de minister [naam 6] .

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1
[naam 1] exploiteert een slachthuis aan de [adres] in [plaats] . [naam 1] beschikt over een door de minister op grond van artikel 6.3 van de Wet dieren toegekende erkenning met nummer […] .
1.2
Op grond van artikel 4, tweede en derde lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening 853/2004) is het verboden om als slachthuis in bedrijf te zijn zonder deze erkenning.
1.3
Op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel e, van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (Verordening 882/2004), gelezen in samenhang met artikel 54, tweede lid, aanhef en onderdeel f, van Verordening 882/2004 en artikel 6.3, tweede lid van de Wet dieren, kan de minister de erkenning intrekken indien ernstige tekortkomingen worden vastgesteld en de exploitant van de erkende inrichting niet voldoende garanties kan bieden met betrekking tot de toekomstige productie. De erkenning kan worden opgeschort indien de exploitant kan garanderen de gebreken binnen een redelijke termijn te zullen verhelpen.
1.4
Het slachthuis van [naam 1] stond, voor zover hier van belang, in 2020 en 2021 onder permanent toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Dit betekent dat officiële dierenartsen van de NVWA steekproefsgewijs karkassen op het bedrijf van [naam 1] controleren op fecale verontreinigingen volgens het `Handhavingsprotocol hygiënisch werken en (fecale) bezoedeling bij slachthuizen Landbouwhuisdieren met permanent toezicht' (handhavingsprotocol).
1.5
Nadat toezichthouders van de NVWA in de periode van augustus tot medio december 2020 een groot aantal overtredingen hadden geconstateerd in het slachthuis van [naam 1] , hebben medewerkers van de NVWA op 22 december 2020 gesproken met de directeur van [naam 1] en [naam 5] en hun meegedeeld dat er in het vervolg strikt volgens het handhavingsprotocol zou worden gehandhaafd.
1.6
Nadat een toezichthouder van de NVWA tijdens een inspectie in het slachthuis van [naam 1] op 28 december 2020 opnieuw bezoedelingen had aangetroffen op karkassen van schapen, geiten en runderen heeft een toezichthoudend dierenarts van de NVWA op
29 december 2020 per e-mail aan [naam 1] het volgende schema gestuurd met maatregelen die zouden worden getroffen als [naam 1] na 4 januari 2021 nog overtredingen zou begaan:
Schema maatregelen [naam 1] vanaf 4 januari.
Steekproef voor PM keuring en > 5% bezoedeling.
Aantal keer te hoog binnen 10
opeenvolgende steekproeven voor PM
keuring
Maatregel
1e keer
→ Rapport van bevindingen (RVB)
→ Herinspectie
2e keer
→ RVB
→ Herinspectie
3e keer
→ RVB
→ Herinspectie
→ De slachtsnelheid gaat naar 50%,
totdat er een plan van verbetering
wordt aangeleverd welke getoetst en
goed gekeurd moet worden
Het handhavingsschema komt erop neer dat de minister na drie overtredingen binnen tien steekproeven de toegestane slachtsnelheid zal gaan halveren en dat het bedrijf van [naam 1] zal worden stilgelegd in het geval binnen deze tien steekproeven nog een vierde overtreding wordt geconstateerd.
1.7
Op 4, 8 en 12 januari 2021 zijn door toezichthouders van de NVWA tijdens steekproeven na de postmortem-keuring (pm-keuring) in het slachthuis van [naam 1] opnieuw bezoedelingen aangetroffen op meerdere karkassen van geslachte kalveren. De toezichthouders hebben hun constateringen vastgelegd in rapporten van bevindingen (rapporten).
1.8
De minister heeft vervolgens op 13 januari 2021 aan [naam 1] de corrigerende maatregel opgelegd om de slachtsnelheid in haar slachthuis met 50% te verlagen
(corrigerende maatregel). De minister heeft deze maatregel gebaseerd op artikel 46, eerste lid, aanhef en onder a en b, van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 van de Commissie van
15 maart 2019 tot vaststelling van eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie wat officiële controles betreft (Verordening 2019/627). De minister heeft [naam 1] daarnaast de opdracht gegeven het slachtproces op zodanige wijze aan te passen dat zij de aangevoerde dieren hygiënisch kan slachten. [naam 1] moest daarvoor een plan opstellen waarin zij omschrijft welke maatregelen er genomen worden om te zorgen dat de slachthygiëne gewaarborgd is. Als de minister akkoord zou gaan met dit plan en de maatregelen effect zouden hebben, zou de corrigerende maatregel van het verlagen van de slachtsnelheid worden opgeheven. Met het e-mailbericht van 13 januari 2021,15.20 uur, heeft de minister [naam 1] laten weten dat het besluit tot het opleggen van de corrigerende maatregel haar diezelfde dag per post zou worden toegezonden.
1.9
Op 14 januari 2021 hebben toezichthouders van de NVWA bij een steekproef na de pm-keuring opnieuw vanwege verontreinigde karkassen een overtreding geconstateerd. Daarbij is volgens de minister bovendien geconstateerd dat de slachtsnelheid niet was verlaagd. Een teamleider van de NVWA heeft vervolgens mondeling aan [naam 1] meegedeeld dat haar erkenning met ingang van 15 januari 2021 wordt geschorst. Vervolgens heeft de minister het schorsingsbesluit genomen. De minister heeft de overtredingen die zijn geconstateerd op 4, 8, 12 en 14 januari 2021 aan het schorsingsbesluit ten grondslag gelegd. Daarnaast heeft de minister op grond van artikel 8.5 van de Wet dieren in samenhang gelezen met artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de schorsing van de erkenning een last onder dwangsom verbonden om de erkende activiteiten tijdens de schorsing blijvend gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag met een maximum van € 100.000,-.
1.1
De minister heeft de schorsing van de erkenning op 2 februari 2021 opgeheven.
1.11
Met het bestreden besluit heeft de minister de bezwaren van [naam 1] tegen het schorsingsbesluit ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
1.12
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van [naam 1]
2.1
[naam 1] voert - kort samengevat - aan dat zij alles wat zij in bezwaar heeft aangevoerd ook in beroep wil handhaven. Verder voert [naam 1] aan dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen, de minister de op hem rustende hoorplicht heeft geschonden en de besluitvorming in strijd is met het beginsel van fair play, het ne bis in idem-beginsel en het evenredigheidsbeginsel. De minister schendt alle termijnen, waardoor [naam 1] in haar belangen wordt geschaad, de minister heeft ten onrechte geen cautie verleend en een herstelsanctie aan een bestraffende sanctie gekoppeld. Daarnaast heeft er ook geen belangenafweging plaatsgevonden.
2.2
[naam 1] heeft op de zitting bij het College betwist dat op 14 januari 2021 sprake was van een overtreding. [naam 1] heeft in dat verband gesteld dat de corrigerende maatregel nog niet bekendgemaakt was.
2.3
Ten slotte verzoekt [naam 1] om haar een schadevergoeding toe te kennen vanwege de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Standpunt van de minister
3 De minister is van mening dat het beroep van [naam 1] ongegrond moet worden verklaard en dat de erkenning terecht is geschorst. Volgens de minister heeft hij de hoorplicht niet geschonden, maar [naam 1] juist in haar belangen gediend om haar na haar ingebrekestelling zo spoedig mogelijk te horen. De artikelen 4:7 en 4:8 van de Awb zijn evenmin geschonden, omdat [naam 1] tijdens de gesprekken van 22 december 2020 en
4 januari 2021 haar zienswijze naar voren heeft kunnen brengen. Ook is geen sprake van schending van het ne bis in idem-beginsel, omdat geen sprake is van een dubbele bestraffing voor dezelfde overtreding. De minister verwijst naar de uitspraak van het College van
30 november 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:1030). Verder merkt de minister op dat hij alle dossierstukken direct aan de toenmalige gemachtigde van [naam 1] heeft gestuurd en dat hij ervan uitgaat dat deze het complete dossier heeft overgedragen aan de huidige gemachtigden van [naam 1] . De minister merkt daarbij op dat de gemachtigden van [naam 1] vrijwel standaard het dossier meerdere keren opvragen omdat zij het niet zouden hebben ontvangen, terwijl het tegendeel het geval is. Ten slotte meent de minister dat hij alle wettelijke bepalingen in acht heeft genomen en dat hij bevoegd was om de betreffende besluiten te nemen.
Beoordeling door het College
4.1
De minister heeft op de zitting bij het College bezwaar gemaakt tegen het bij de beoordeling betrekken van de beroepsgrond dat [naam 1] op 14 januari 2021 geen overtreding zou hebben begaan. [naam 1] heeft deze grond pas op de zitting aangevoerd. Dit bezwaar treft geen doel. [naam 1] heeft immers diverse beroepsgronden naar voren gebracht tegen de rechtmatigheid van de maatregel van schorsing van de erkenning. Deze maatregel heeft als basis het oordeel van de minister dat op 14 januari 2021 een overtreding bij [naam 1] is geconstateerd. Daarom kan het College de aangevoerde beroepsgronden, met name die over de evenredigheid van de schorsing van de erkenning, niet beoordelen zonder daarbij te betrekken of sprake is geweest van een overtreding. Het College heeft daarom al voorafgaand aan de behandeling op de zitting aan de minister nadere informatie opgevraagd over de bekendmaking van de corrigerende maatregel.
4.2
De minister heeft op de zitting bij het College verklaard dat hij [naam 1] op
12 januari 2021 mondeling heeft medegedeeld dat de slachtsnelheid moest worden gehalveerd (de corrigerende maatregel). Vervolgens is op 13 januari 2021 in de middag het e-mailbericht naar [naam 1] verzonden, waarin het besluit tot het opleggen van de maatregel werd aangekondigd.Het College constateert dat dit e-mailbericht geen bijlage bevatte met het betreffende besluit. Dat hebben zowel [naam 1] als de minister op de zitting bevestigd. Niet betwist is dat [naam 1] het per post verzonden besluit pas op 15 januari 2021 heeft ontvangen.
4.3
De bevindingen op 14 januari 2021 vormden voor de minister de concrete aanleiding, om de erkenning van [naam 1] op 15 januari 2021 te schorsen en daarmee het bedrijf stil te leggen.
4.4.1
Het College oordeelt dat de minister met de schorsing van de erkenning, en daarmee de feitelijke stillegging van het bedrijf van [naam 1] , niet volgens het eigen handhavingsschema heeft gehandeld. Dit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het beroep van [naam 1] moet alleen om die reden al gegrond worden verklaard. Hieronder zal het College toelichten hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
4.4.2
Het opleggen van de corrigerende maatregel vergt een schriftelijk besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Voor zover de minister meent dat deze maatregel mondeling rechtsgeldig kan worden opgelegd is dat onjuist. Aan de mondelinge aankondiging van de maatregel komt daarom geen betekenis toe. Op grond van artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten door toezending of uitreiking aan de belanghebbenden aan wie het is gericht, waaronder de aanvrager. De minister heeft het besluit van 13 januari 2021 weliswaar mondeling aan [naam 1] aangekondigd (op 12 januari 2021) en vervolgens via de e-mail aan [naam 1] laten weten dat het besluit per post aan haar zou worden toegezonden, maar daarmee heeft de minister het besluit nog niet rechtsgeldig bekendgemaakt. Vaststaat dat [naam 1] het schriftelijke besluit ten tijde van de inspectie op 14 januari 2021 om 8.30 uur nog niet had ontvangen, zodat het besluit dus nog niet in werking was getreden.
4.4.3
Dit betekent dat [naam 1] op 14 januari 2021 de slachtsnelheid nog niet hoefde te halveren. Daarmee was [naam 1] dus ook nog niet in overtreding. Voor zover de minister de op 14 januari 2021 geconstateerde bezoedelingen terecht als overtredingen heeft aangemerkt, mocht hij, gelet op het handhavingsschema, nog niet tot schorsing van de erkenning overgaan, omdat de daaraan voorafgaande corrigerende maatregel nog niet in werking was getreden. De minister heeft in strijd met het handhavingsschema gehandeld door de erkenning van [naam 1] op dat moment al te schorsen. [naam 1] mocht er immers op grond van dit handhavingsschema van uitgaan dat eerst de corrigerende maatregel zou worden toegepast. Pas als ook die niet het gewenste effect zou hebben moest [naam 1] met een schorsing van de erkenning rekening houden. Het beroep is om die reden al gegrond.
4.5
Dit betekent dat het College niet meer toekomt aan de inhoudelijke bespreking van de andere beroepsgronden die [naam 1] nog heeft aangevoerd.
4.6
Het gebrek aan het bestreden besluit is niet herstelbaar. Daarom zal het College zelf in de zaak voorzien door het schorsingsbesluit te herroepen.
Redelijke termijn
5.1
[naam 1] heeft verzocht haar immateriële schade te vergoeden, wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Het College stelt vast dat die termijn inderdaad is overschreden. Het gaat hier om een niet-punitieve procedure die volgt op een primair besluit dat is bekend gemaakt na 1 februari 2014. In dat geval geldt als uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Dit behoudens factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten. Uitgangspunt voor vergoeding van immateriële schade is een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
5.2
De minister heeft het bezwaarschrift op 22 januari 2021 ontvangen. Op het moment van het doen van deze uitspraak is de tweejaartermijn met ruim 21 maanden overschreden. Van factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van de behandelingsduur gerechtvaardigd te achten is geen sprake. [naam 1] heeft daarom recht op
€ 2.000,- schadevergoeding. Het College stelt vast dat de behandeling van het bezwaar meer dan een half jaar in beslag heeft genomen en dat de behandeling van het beroep meer dan anderhalf jaar heeft geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn is dus zowel aan de minister als aan het College toe te rekenen.
5.3
Voor de berekening van het bedrag aan schadevergoeding dat voor rekening komt van de minister en van de Staat wordt de methode gevolgd die is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252) en ook volgt uit de uitspraak van het College van 7 januari 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:1). Van de overschrijding is na afronden een periode van vier maanden toe te rekenen aan de bezwaarfase. Het restant wordt toegerekend aan de beroepsfase. Het College zal daarom op grond van artikel 8:88 van de Awb de minister veroordelen tot betaling van een bedrag van € 380,95 (4/21 x € 2.000,-) aan [naam 1] en de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.619,05
(17/21 x € 2.000,-).

Slotsom

6.1
Het beroep is gegrond. Het College zal het bestreden besluit vernietigen en het schorsingsbesluit herroepen.
6.2
Het College ziet aanleiding te bepalen dat het door [naam 1] betaalde griffierecht aan haar wordt vergoed en om de minister te veroordelen in de proceskosten van [naam 1] in bezwaar en beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.374,-(1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 624,- in bezwaar en een waarde per punt van € 875,- in beroep en een wegingsfactor 1).
6.3
In de overschrijding van de redelijke termijn ziet het College aanleiding de minister en de Staat te veroordelen in de kosten van [naam 1] in verband met het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, (1 punt voor het indienen van het verzoek tot schadevergoeding, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Nu de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de minister als aan het College is toe te rekenen, zullen de minister en de Staat ieder voor de helft in de proceskosten van [naam 1] worden veroordeeld.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het schorsingsbesluit van 15 januari 2021 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling € 1.619,05,- aan [naam 1] wegens de geleden immateriële schade;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 380,95,- aan [naam 1] wegens de geleden immateriële schade;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 360,- aan [naam 1] te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van
€ 2.592,75;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van € 218,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, mr. J.L. Verbeek en mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. I.S. Post, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 oktober 2024.
De voorzitter is verhinderd w.g. I.S. Post
de uitspraak te ondertekenen.
Bijlage:
De van toepassing zijnde regelgeving, luidt voor zover hier van belang, als volgt:
Verordening (EG) Nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong
Artikel 3 Algemene verplichtingen
1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven dienen te voldoen aan de toepasselijke bepalingen van de bijlagen II en III.
[…]
Artikel 4 Registratie en erkenning van inrichtingen
[…]
2. Onverminderd artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. .../2004 * , mogen inrichtingen waar de producten van dierlijke oorsprong worden gehanteerd waarvoor bijlage III voorschriften bevat, niet in bedrijf zijn, tenzij de bevoegde autoriteit ze overeenkomstig lid 3 heeft erkend, met uitzondering van inrichtingen waarin uitsluitend handelingen worden verricht met betrekking tot:
a. a) primaire productie;
b) vervoer;
c) de opslag van producten waarvoor geen opslag met geconditioneerde temperatuur vereist is; of
d) kleinhandel, met uitzondering van de verrichtingen waarop deze verordening overeenkomstig artikel 1, lid 5, onder b), van toepassing is.
3. Een inrichting die aan de in lid 2 bedoelde erkenning is onderworpen, mag niet in bedrijf zijn, tenzij de bevoegde autoriteit, overeenkomstig Verordening (EG) nr. .../2004 van het Europees Parlement en de Raad van ... houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong:
a. a) de inrichting erkend heeft na een inspectiebezoek ter plaatse; of
b) de inrichting voorwaardelijk erkend heeft.
Bijlage III Specifieke voorschriften
Sectie I: Vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren
Hoofdstuk IV: Hygiëne bij het slachten
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een slachthuis beheren waar als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren worden geslacht, moeten ervoor zorgen dat aan de volgende voorschriften wordt voldaan.
[…]
7. Het bedwelmen, het verbloeden, het villen of plukken, het verwijderen van de ingewanden en andere vormen van uitslachten moeten zo spoedig mogelijk plaatsvinden en op zodanige
wijze dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen. In het bijzonder geldt het volgende:
a. a) de luchtpijp en de slokdarm moeten tijdens het verbloeden intact blijven, behalve bij
rituele slachtingen;
b) tijdens het verwijderen van huiden en vachten:
i. i) mag de buitenkant daarvan niet in aanraking komen met het karkas, en
ii) mogen personeelsleden en apparatuur die met de buitenkant van huiden en
vachten in contact zijn geweest, niet meer in aanraking komen met het vlees;
c) er worden maatregelen genomen om te voorkomen dat bij en na het verwijderen van de
ingewanden de inhoud van maag en darmen wordt gemorst en om het verwijderen van
de ingewanden zo snel mogelijk na het bedwelmen te voltooien; en
d) het verwijderen van de uier mag niet leiden tot verontreiniging van het karkas met melk
of colostrum.
[…]
10. Karkassen mogen niet zichtbaar met uitwerpselen verontreinigd zijn. Elke zichtbare
verontreiniging moet onmiddellijk worden verwijderd door bijsnijden of door een andere
behandeling met een gelijkwaardig effect.
VERORDENING (EG) Nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn
Artikel 31 Registratie/erkenning van diervoeder- en levensmiddelenbedrijven
[…]
2.
[…]
e) Bij haar officiële controles toetst de bevoegde autoriteit de erkenning van inrichtingen.
Wanneer de bevoegde autoriteit ernstige tekortkomingen vaststelt of de productie in een inrichting meermalen dient stil te leggen, en de exploitant van het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf niet voldoende garanties kan bieden met betrekking tot de toekomstige productie, start de bevoegde autoriteit de procedures om de erkenning van de inrichting in te trekken. De bevoegde autoriteit kan evenwel de erkenning van een inrichting opschorten, indien de exploitant van het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf kan garanderen de gebreken binnen een redelijke termijn te zullen verhelpen.
[…]
Artikel 54 Actie in geval van niet- naleving
[…]
2. Indien nodig, behelzen deze maatregelen het volgende:
[…]
f) schorsing of intrekking van de erkenning van de inrichting;
[…]
Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles)Voor de EER relevante tekst.
Artikel 138 Acties in geval van vastgestelde niet-naleving
1. Wanneer niet-naleving is vastgesteld, nemen de bevoegde autoriteiten:
a. a) elke actie die noodzakelijk is om de oorsprong en de omvang van de niet-naleving te bepalen en de verantwoordelijkheid van de exploitant vast te stellen, en
b) passende maatregelen om te waarborgen dat de betrokken exploitant de niet-naleving verhelpt en vermijdt dat dergelijke niet-naleving zich opnieuw voordoet.
In hun besluit over de te nemen maatregelen houden de bevoegde autoriteiten rekening met de aard van de niet-naleving en met de antecedenten van de exploitant op het gebied van naleving.
2. Bij het optreden van de bevoegde autoriteiten overeenkomstig lid 1 van dit artikel nemen zij alle maatregelen die zij passend achten om naleving van de in artikel 1, lid 2, bedoelde voorschriften te waarborgen, onder meer maar niet beperkt tot het volgende:
[…]
j) het gebieden van de schorsing of intrekking van de registratie of erkenning van de inrichting, het bedrijf, de houderij of het vervoersmiddel in kwestie, van de vergunning van de vervoerder of van het certificaat van vakbekwaamheid van de bestuurder;
[…]
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 van de Commissie van 15 maart 2019
tot vaststelling van eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie wat officiële controles betreft.
Artikel 45 Maatregelen in gevallen waarin niet aan de voorschriften voor vers vlees wordt voldaan
De officiële dierenarts verklaart vers vlees ongeschikt voor menselijke consumptie indien het:
[…]
r) sporen van vervuiling of fecale of andere verontreiniging vertoont;
[…]
Artikel 46 Maatregelen in gevallen waarin niet aan de voorschriften voor goede hygiënische praktijken wordt voldaan
1. De bevoegde autoriteiten kunnen de exploitant van een levensmiddelenbedrijf opdragen onmiddellijk corrigerende maatregelen te nemen, met inbegrip van een vermindering van de snelheid van het slachten, indien dit in de volgende gevallen door de aanwezige ambtenaar noodzakelijk wordt geacht:
a. a) indien verontreinigingen aan de buitenkant van het karkas of in de lichaamsholten worden vastgesteld en de exploitant van een levensmiddelenbedrijf geen gepaste maatregelen neemt om de situatie te verhelpen, of
b) indien de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat goede hygiënische praktijken in gevaar worden gebracht.
2. In dergelijke gevallen verscherpen de bevoegde autoriteiten de keuringen totdat de exploitant van een levensmiddelenbedrijf het proces naar hun oordeel weer onder controle heeft.
Wet dieren
Artikel 5.12. Bedrijven, inrichtingen en locaties
1. Onze Minister kan maatregelen treffen met betrekking tot bedrijven, inrichtingen of locaties die de gezondheid van mens of dier, of het welzijn van dieren in gevaar kunnen brengen en:
a. ten aanzien waarvan niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens een EU-verordening, EU-besluit of deze wet of ten aanzien waarvan dit wordt vermoed;
b. waar dieren of producten aanwezig zijn of zijn geweest ten aanzien waarvan niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens een EU-verordening, EU-besluit of deze wet of ten aanzien waarvan dit wordt vermoed.
2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, kunnen inhouden:
a. gehele of gedeeltelijke sluiting van de bedrijven, inrichtingen of locaties gedurende een door Onze Minister te bepalen periode;
b. schorsing of intrekking van een vergunning, erkenning, toestemming, toelating, registratie, bewijs van vakbekwaamheid, goedkeuring of certificering die bij of krachtens een EU-verordening, EU-besluit of deze wet aan de bedrijven, inrichtingen of locaties is verleend, en
c. een verplichting tot vaststelling van hygiëneprocedures of tot ander handelen of nalaten dat noodzakelijk is om de veiligheid van dieren en producten op het bedrijf, de inrichting of de locatie te waarborgen, dan wel om de bij of krachtens een EU-verordening, EU-besluit of deze wet gestelde regels inzake dierenwelzijn, volksgezondheid of diergezondheid op het bedrijf, de inrichting of de locatie na te komen.
Artikel 6.2. Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
[…]
Artikel 6.3. Aanwijzing bevoegde instanties EU-verordeningen
[…]
2. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald is Onze Minister bevoegd de besluiten te nemen waartoe een voorschrift van een EU-verordening als bedoeld in artikel 6.2 een tot de overheid behorend orgaan of een persoon in dienst van de overheid, de opdracht geeft of de keuze laat.
Regeling dierlijke producten
Artikel 2.4. Verbodsbepalingen EU-verordeningen
1. Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn:
[…]
b.de artikelen 14, 17, eerste lid, 18 en 19 van verordening (EG) nr. 178/2002;
c. de artikelen 3 en 4, eerste, tweede en derde lid, 5, eerste lid, tweede lid, laatste alinea, en vierde lid, 6, tweede lid, laatste alinea, en derde lid, van verordening (EG) nr. 852/2004;
d. de artikelen 3 en 4, eerste tot en met vierde lid, 5 en 7, eerste lid, van verordening (EG) nr. 853/2004;
[…]
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
[…]
Artikel 2:14
1. Een bestuursorgaan kan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
[…]
Artikel 3:40
Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Artikel 3:41
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
[…]
Artikel 5:32
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
[…]